ECLI:NL:GHAMS:2019:2890

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2019
Publicatiedatum
7 augustus 2019
Zaaknummer
23-004122-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal uit kassalade van hotel-restaurant met oplegging van ISD-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1966 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was beschuldigd van diefstal van een geldbedrag van 566 euro uit de kassalade van het hotel-restaurant '[naam 1]' in Bovenkarspel op 12 juli 2018. De verdachte had de kassalade geopend met een valse sleutel en het geld weggenomen met de intentie om het zich wederrechtelijk toe te eigenen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de rechtbank. De advocaat-generaal had vrijspraak gevorderd, maar het hof achtte de diefstal wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten.

Het hof oordeelde dat de verdachte zich op brutale wijze schuldig had gemaakt aan diefstal en dat zijn handelen geen respect toonde voor het eigendomsrecht van anderen. Gezien zijn eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten en zijn problematische achtergrond, waaronder een verslaving en psychische problemen, legde het hof een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar. Het hof achtte deze maatregel noodzakelijk om de recidive van de verdachte te stoppen en om de veiligheid van de samenleving te waarborgen. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, het hotel-restaurant '[naam 1]', tot schadevergoeding van 566 euro toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004122-18
datum uitspraak: 6 augustus 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 2 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-138491-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juli 2018 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, in het Hotel Restaurant “[naam 1]”, gevestigd aan de [adres], een hoeveelheid aan (euro-) bankbiljetten en/of (euro-) munten voor een totaalbedrag van 566 euro, althans een aantal (euro-) bankbiljetten en/of (euro-) munten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan het Hotel Restaurant “[naam 1]”, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen (euro-) bankbiljetten en/of (euro-) munten onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, immers heeft hij - verdachte - de kassalade waarin zich de (euro-) bankbiljetten bevonden en welke was afgesloten, geopend middels een daartoe niet bestemd voorwerp.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde, omdat hij aan de hand van de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde camerabeelden van het incident niet met voldoende mate van zekerheid kan vaststellen dat het de verdachte is geweest die de diefstal heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht, anders dan de advocaat-generaal, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 juli 2018 te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec, in het hotel-restaurant “[naam 1]”, gevestigd aan de [adres], een hoeveelheid bankbiljetten en/of munten voor een totaalbedrag van 566 euro, toebehorend aan het “[naam 1]”, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

De bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van aangifte van 14 juli 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [naam 2] (doorgenummerde pagina’s 4 tot en met 7). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 juli 2018 tegenover verbalisant afgelegde
verklaring van aangeefster [aangeefster]:
Ik werk in de bediening bij het hotel-restaurant [naam 1], gevestigd aan de [adres] te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec. Mijn man, [naam 3], is mede-eigenaar van het hotel-restaurant. Op 9 juli 2018 was de kassa niet geleegd en lag er in totaal 701 euro in de kassa. De kassa is door mijn collega [naam 4] op slot gedraaid. Op 12 juli 2018 waren mijn collega's [naam 4] en [naam 5] aan het werk in het restaurant. Toen [naam 4] omstreeks 22.00 uur naar de grote zaal liep zag zij achter de bar een briefje van 50 euro op de grond liggen. [naam 4] heeft het briefje meegenomen naar het restaurant. Op 13 juli heeft [naam 4] aan mijn man verteld dat zij het briefje van 50 euro had gevonden op de grond ter hoogte van de kassa en gevraagd of hij deze had laten vallen bij het legen van de kassa. Hierop zei mijn man dat hij de kassa nog niet geleegd had en is hij bij de kassa gaan kijken. Hij zag dat de kassa dicht zat. Toen hij de kassa door middel van de sleutel opende, zag hij dat er veel geld weggenomen was uit de kassa. Mijn man ging tellen en telde hij nog maar 135 euro. In totaal is een bedrag van 566 euro uit de kassa weggenomen.
Hierop heeft mijn man de camerabeelden bekeken. Hij zag dat een onbekende man via de ingang het pand binnen liep. De onbekende man liep naar achter de bar naar de kassa. Mijn man zag dat die man vermoedelijk een pen tussen de kassalade stak en dat de man zo de kassa kon openen. De man pakte vervolgens diverse geldbriefjes uit verschillende vakken van de kassalade. De man pakte hierna nog meer geldbriefjes en hield deze in zijn handen vast. Via een andere beveiligingscamera kon mijn man zien dat de man al het geld weg stopte in zijn broekzakken. Vervolgens was te zien dat de man via de centrale ingang waardoor hij ook gekomen was naar buiten liep.
Op 14 juli 2018 was mijn collega [naam 6] aan het werk in de keuken, waar een scherm hangt waar live de beelden van de beveiligingscamera worden afgespeeld. Hierop zag [naam 6] dat een onbekende man via de centrale ingang het pand binnen kwam lopen. [naam 6] had ook de camerabeelden gezien van de diefstal van het geld. [naam 6] herkende de man die nu het pand binnen kwam als dezelfde persoon die de diefstal had gepleegd. Hierop heeft mijn man die man aangesproken. [naam 6] heeft de politie gebeld en we hebben de man laten wachten totdat de politie er was.
2. Een proces-verbaal van bevindingen van 14 juli 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [naam 7] en [naam 2] (doorgenummerde pagina’s 9 en 10). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
bevindingen en verrichtingen van de verbalisanten:
Op 14 juli 2018 kregen wij de melding te gaan naar restaurant [naam 1] aan de [adres] te Bovenkarspel. Daar zou door het dienstdoende personeel een man herkend zijn die twee dagen geleden een greep uit de kassa had gedaan in dat restaurant en daar nu weer aanwezig zou zijn. Wij zijn daar naartoe gegaan. Daar werden wij aangesproken door [aangeefster]. Tegelijkertijd kwam er personeel met de betreffende man de centrale hal van het restaurant inlopen. Wij herkenden deze man als [verdachte], geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats]. [aangeefster] toonde ons op haar telefoon camerabeelden van genoemde diefstal. Wij zagen op de beelden een man die wij ambtshalve herkenden als [verdachte].
Op de beelden is te zien dat de kassalade geopend is en dat hij geld uit de kassa wegneemt. Hierna is [verdachte] aangehouden.
3. De
eigen waarneming van het hofop de terechtzitting in hoger beroep van 23 juli 2019. Deze eigen waarneming houdt in:
Tussen de dader die op de terechtzitting vertoonde camerabeelden van hotel-restaurant [naam 1] is te zien en de op de terechtzitting verschenen verdachte bestaan grote overeenkomsten wat betreft het slanke postuur, de opvallende haarlijn en dito neus.
Wat betreft de opvallende jukbeenderen, kaaklijn en haardracht bestaan grote overeenkomsten tussen de dader die op de terechtzitting vertoonde camerabeelden van hotel-restaurant [naam 1] is te zien en het uiterlijk van de verdachte, zoals dat te zien is op de foto die op pagina 33 van het politiedossier is afgedrukt en die blijkens de Informatiestaat SKDB-persoon van 20 september 2018 op 23 mei 2018 is genomen.

Bespreking bewijsverweer

Hetgeen de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep omtrent het bewijs naar voren heeft gebracht, wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. De gevoerde bewijsverweren worden om die reden verworpen.

Voorwaardelijke verzoeken

De ter terechtzitting in hoger beroep gedane voorwaardelijke verzoeken van de verdediging, strekkende tot het horen van de aangeefster [aangeefster] als getuige en [deskundige], psychiater, als deskundige worden afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek tot het horen van de aangeefster overweegt het hof dat het in het licht van hetgeen aan dat verzoek ten grondslag is gelegd, te weten de omstandigheid dat zij de verdachte zou hebben herkend als de dader, de noodzaak daartoe niet ziet, omdat uit de aangifte niet volgt dat [aangeefster] zelf een herkenning heeft gedaan.
Het hof acht de noodzaak tot het horen van [deskundige] in het licht van hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd evenmin aanwezig, waarbij mede in aanmerking is genomen dat zij als referent is geraadpleegd bij de totstandkoming van het reclasseringsadvies van Fivoor van 5 juli 2019, waarin haar zienswijze uitgebreid is uiteen gezet.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld en de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD) voor de duur van twee jaren opgelegd.
De raadsman heeft, in geval van een bewezenverklaring, primair verzocht de verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het reeds in de onderhavige strafzaak door hem ondergane voorarrest. Subsidiair is verzocht om hem, bij wijze van ‘stok achter de deur’, een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op brutale wijze schuldig gemaakt aan diefstal van een aanzienlijk geldbedrag uit een kassalade van een hotel-restaurant. Door zijn handelwijze heeft hij er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van een ander. Hij heeft zich klaarblijkelijk slechts laten leiden door zijn eigen financieel gewin. Diefstal veroorzaakt overlast en materiële schade voor het gedupeerde bedrijf, maar kan ook bijdragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 juli 2019 is hij eerder veelvuldig ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Het aanhoudende delictgedrag van de verdachte heeft in 2006 en 2012 tot de oplegging van de ISD-maatregel geleid.
De verdachte is bekend met een harddrugsverslaving, dakloosheid, schulden, een negatief sociaal netwerk en overmatig alcoholgebruik. Jaren geleden is hij gediagnostiseerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Eerdere reclasseringstrajecten zijn onvoldoende van de grond gekomen, omdat de verdachte, die een zorgmijdende houding heeft, zich daaraan onttrok.
In het rapport van GGZ Reclassering Fivoor van 20 augustus 2018 is geadviseerd over de wenselijkheid en noodzakelijkheid van de oplegging van een ISD-maatregel aan de verdachte. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
De verstrekkende theorieën en de bevlogenheid waarmee de verdachte spreekt over complottheorieën over leden van de criminele onderwereld, doen de reclassering vermoeden dat sprake is van psychische problematiek. Hij is bij Brijder Verslavingszorg bekend met psychotische verschijnselen. Recente diagnostiek is echter niet voorhanden.
Indien de verdachte schuldig wordt bevonden aan het hem ten laste gelegde, concludeert de reclassering dat hij wederom niet in staat is gebleken zijn delictpatroon te doorbreken. Gelet op de langdurige aard van zowel zijn verslaving als zijn delictgedrag, naast de vraagtekens omtrent de psyche, acht de reclassering vooralsnog een klinisch behandeltraject geïndiceerd om dit patroon te doorbreken.
De reclassering heeft een voorwaardelijke ISD-maatregel overwogen. Echter gezien het verloop van eerdere (minder dwangmatige) strafrechtelijke trajecten wordt de kans dat betrokkene zich aan behandeling onttrekt hier te hoog voor geacht. Hiernaast is de reclassering vooralsnog van mening dat actuele diagnostiek noodzakelijk is om te komen tot een passende klinische behandelsetting.
GGZ Reclassering Fivoor adviseert om aan betrokkene, indien hij schuldig wordt bevonden aan het hem ten laste gelegde, de onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Uit een rapport van GGZ Reclassering Fivoor van 5 juli 2019, opgemaakt door de reclasseringswerker [naam 8], volgt, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, het volgende:
[deskundige], psychiater en voormalig behandelaar van de verdachte bij Brijder Verslavingszorg te Hoorn, heeft laten weten dat hij bekend is met psychoses en middelenafhankelijkheid. Van inhoudelijk contact of behandeling was geen sprake, omdat de verdachte inhoudelijke gesprekken weigerde. De verdachte is dwingend en eisend in het contact. Hij is slecht leerbaar en eerdere pogingen tot (kortdurende) opnames zijn veelal mislukt omdat de verdachte in de klinieken niet te hanteren bleek. Het is nooit duidelijk geworden of de psychoses van betrokkene druggerelateerd zijn of dat er een andere diagnose aan ten grondslag ligt. Juiste hulpverlening kan daardoor ook moeilijk ingeschat of ingezet worden. Een klinisch traject kan worden ingezet om de diagnostiek duidelijk te krijgen en om een onderzoek te doen naar zijn verstandelijke vermogens; ambulant is dat nooit mogelijk geweest, aldus [deskundige].
Conclusie reclassering
Het ontbreekt de verdachte aan ziektebesef en ziekte-inzicht. Terugkeer naar de maatschappij zonder enige vorm van gedegen opvang, begeleiding en behandeling is geen optie, omdat er dan aan zijn situatie, zoals voorafgaand aan zijn detentie, niets verandert en de kans op recidive in delictgedrag onverminderd hoog blijft. Als alternatief voor de onvoorwaardelijke ISD is de verdachte een klinisch traject aangeboden als opstap naar begeleid of beschermd wonen. De verdachte wil dit echter niet en contact met de reclassering al evenmin.
GGZ Reclassering Fivoor heeft serieus gekeken naar andere vormen dan een onvoorwaardelijke ISD, mede omdat betrokkene al tweemaal de ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen die geen enkele soelaas heeft geboden. Er wordt echter geen andere mogelijkheid gezien dan om wederom te adviseren de maatregel ISD onvoorwaardelijk op te leggen. Hierbij is het wenselijk dat meteen wordt ingezet op het diagnosticeren van de verdachte, hem te motiveren voor begeleid of beschermd wonen en dat de intramurale fase zo kort als mogelijk duurt.
Met de rechtbank en de reclassering is het hof van oordeel dat oplegging van de ISD-maatregel onontkoombaar is om de schier oneindige recidivereeks van de verdachte een halt te kunnen toeroepen. In de omstandigheid dat hem reeds twee keer een ISD-maatregel is opgelegd, ziet het hof geen contra-indicatie voor het thans (opnieuw) opleggen daarvan, gelet op de tijd die sinds de laatste oplegging van die maatregel is verstreken.
Voorts is het hof met de rechtbank van oordeel dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Bewezenverklaard is immers dat de verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel uit de Justitiële documentatie van 11 juli 2019 blijkt dat de verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het begaan van het onderhavige feit meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit arrest bewezen verklaarde feit is begaan na de tenuitvoerlegging van die straffen en er, zoals volgt uit het hiervoor genoemde advies van 5 juli 2019, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door de verdachte begane soortgelijke feiten.
Het hof acht het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen om de bescherming van de samenleving te optimaliseren en alle kansen te geven aan de behandeling van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek. Derhalve acht het hof, alles afwegende, een ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaren passend en geboden, en zal de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel.
Anders dan de rechtbank acht het hof geen termen aanwezig te bepalen dat een tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de maatregel zal plaatsvinden.
Gelet op het voorgaande en het feit dat de verdachte er blijk van heeft gegeven niet gemotiveerd te zijn voor enige vorm van hulpverlening en zich niet onder toezicht van de reclassering te willen stellen, acht het hof geen termen aanwezig om de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen, zoals de raadsman heeft voorgesteld.

Vordering van de benadeelde partij hotel-restaurant [naam 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 566,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, ter compensatie van materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, omdat hij het tenlastegelegde niet wettig en overtuigen bewezen achtte.
De raadsman heeft zich bij een bewezenverklaring met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 566,00 aan materiële schade, waarbij is betrokken dat de vordering van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd is betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38m, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (twee) jaren.
Vordering van de benadeelde partij hotel-restaurant [naam 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hotel-restaurant [naam 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 566,00 (vijfhonderdzesenzestig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd hotel-restaurant [naam 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 566,00 (vijfhonderdzesenzestig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 juli 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. J.J.I. de Jong en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 augustus 2019.
mr. J.J.I. de Jong en mr. J. Piena zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]