3.7In het licht van bovenstaande omstandigheden dringt de vraag zich op waarom de ontvlechting door splitsing van Rabat nog niet tot stand is gekomen. Het antwoord op die vraag is naar het oordeel van de Ondernemingskamer – in ieder geval in overwegende mate – gelegen in de opstelling van Berg en Dal en [B] en in het bijzonder de rol die [C] (als bestuurder van Berg en Dal) daarin heeft gespeeld, mede als gevolg van het feit dat [B] weigert zelf aan besprekingen deel te nemen. Ter illustratie daarvan wijst de Ondernemingskamer op het volgende:
a. [C] heeft zich, onder meer, in een e-mail van 7 maart 2019 en tijdens een bespreking op 21 maart 2019 over de verkoop van de panden te Drachten, Heerenveen en Waddinxveen, zeer grievend uitgelaten tegenover [A] , waaruit Princen de alleszins begrijpelijke conclusie heeft getrokken dat samenwerking binnen het bestuur met Berg en Dal niet meer mogelijk is. Nu die uitlatingen schriftelijk vastliggen, respectievelijk zijn gedaan in aanwezigheid van de tijdelijk bestuurder, hecht de Ondernemingskamer geen geloof aan de kale betwisting van die uitlatingen door [C] .
[B] en [C] hebben vanaf de aanwijzing van de tijdelijk bestuurder bij beschikking van 20 juli 2017 tot 28 maart 2019 bijna 600 e-mails verzonden aan de tijdelijk bestuurder, waarvan vele met verwijten, beschuldigingen, aansprakelijkstellingen, en aankondigingen van procedures en tuchtklachten.
[B] en [C] hebben in september en november 2017 bij Princen aangedrongen op het voeren van onderhandelingen over de verkoop van de dochtervennootschappen met de Belgische vennootschap Copa, waarmee zij in contact stonden, zonder Princen te melden dat tussen [B] en Copa in juni 2017 een overeenkomst was gesloten die er kennelijk toe strekt dat Copa, na verwerving van de aandelen in Rabat en levering van het onroerend goed van Habelco aan een derde, de aandelen in Rabat (met het resterende onroerend goed) weer zou terug leveren aan [B] . Deze afspraak schiep een direct tegenstrijdig belang van Berg en Dal als bestuurder van Rabat bij de verkoop van het onroerend goed en/of de aandelen in de dochtervennootschappen. [B] en [C] hebben aan de tijdelijk bestuurder geen melding gedaan van dit tegenstrijdig belang en hebben nadere vragen van de tijdelijk bestuurder over deze overeenkomst niet beantwoord. Ook in de onderhavige procedure hebben Berg en Dal en [B] geen toereikende uitleg gegeven over de overeenkomst met Copa.
[C] heeft de tijdelijk bestuurder evenmin geïnformeerd over het feit dat zij op 3 mei 2019 door Copa in kort geding was gedagvaard tegen 6 mei 2019, ter zake van een vordering tot afgifte van stukken behorende tot de administratie van Habelco en dat zij in dat kort geding verstek zou laten gaan, met als gevolg een toewijzend verstekvonnis van 6 mei 2019, waaraan zij dezelfde dag nog uitvoering heeft gegeven, door afgifte van de gevorderde stukken. Dit terwijl (a) Princen naar aanleiding van een eerder verzoek van Copa om stukken uit de in 2.13 genoemde procedure, aan [C] had medegedeeld dat het haar niet vrij stond om informatie behorende tot de Rabat Groep aan Copa te verstrekken en (b) [C] op 3 mei 2019 meer dan tien e-mails aan Princen heeft verzonden.
Ook overigens hebben [B] en [C] er geen blijk van gegeven onderscheid te maken tussen de belangen van Rabat, die zij als indirect bestuurders van Rabat hebben te dienen, en de eigen belangen van [B] als aandeelhouder van Rabat en als (potentiële) koper van aan de Rabat Groep toebehorend onroerend goed. Voorbeelden daarvan zijn (a) dat [C] achter de rug van Princen om een door Princen ingeschakelde taxateur heeft benaderd, ter verkrijging van informatie met het oog op het belang van [B] als (potentiële) koper van aan de Rabat Groep toebehorend onroerend goed en (b) dat Berg en Dal de tijdelijk bestuurder heeft verzocht om doorhaling van een ten behoeve van Rabat gevestigde hypotheek op het woonhuis van [B] en [C] , zonder Princen op de hoogte te stellen van de tussen [B] en [A] bestaande discussie over de vraag of de desbetreffende lening al dan niet is afgelost.
Met betrekking tot diverse stappen, benodigd voor de totstandkoming van de beoogde ontvlechting tussen [A] en [B] , hebben [B] en [C] steeds gekozen voor een niet-constructieve en escalerende opstelling. Dat geldt in het bijzonder voor:
- de vaststelling van de jaarrekeningen van Rabat en de dochtervennootschappen over 2016 en over 2017;
- het royement van een ooit aan Festwert AG (een Liechtensteinse vennootschap die gelieerd was aan de vader van [A] en [B] ) verleend hypotheekrecht op het onroerend goed van Habelco;
- het verlenen van decharge aan Princen als bestuurder van Rabat, waarbij Princen gelet op de mogelijke aansprakelijkheid van de bestuurder in het geval van een onjuiste aanwending van een gevormde herinvesteringsreserve een zwaarwegend en valide belang heeft, nu [A] en [B] de herinvesteringsreserve (gevormd uit de winst van de verkoop van de panden in Haarlem) pas na de splitsing van Rabat willen benutten;
- de opdracht aan Visser & Visser, de door Rabat met het oog op de splitsing ingeschakelde fiscaal adviseur en de verwijten die [C] , nadien, bij e-mail van 28 november 2018 aan Visser & Visser heeft gemaakt;
- de omstandigheid dat [B] en [C] , ondanks dat Princen daarop herhaaldelijk heeft aangedrongen, niet bereid zijn hun fiscaal adviseur te laten deelnemen aan overleg over de splitsing, maar wel de adviezen van Visser & Visser en van de door [A] ingeschakelde adviseur verwerpen;
- de weigering – zonder steekhoudende argumenten – in te stemmen met het door Princen opgestelde verslag van de telefonische vergadering van 26 februari 2019, waarin overeenstemming was bereikt over verkoop van het pand de Rotterdam aan [A] en het pand te Wageningen aan [B] .
Berg en Dal (vertegenwoordigd door [C] ) komt daarbij regelmatig terug van reeds genomen besluiten, betwist de vastlegging daarvan en ondertekent stukken nadat zij daarin eenzijdig wijzigingen heeft aangebracht.
[C] heeft Princen talloze niet gesubstantieerde verwijten gemaakt, waaronder betrokkenheid bij “verduistering” van € 800.000, partijdigheid, belangenverstrengeling, leugens, chantage, het niet nakomen van afspraken en het afleggen van een valse verklaring als getuige. Veel van die verwijten zijn gepaard gegaan met aansprakelijkstellingen. De rode draad in de opstelling van [C] is dat zij steeds anderen (Princen, [A] , adviseurs van Rabat en andere betrokkenen) beschuldigt van kwade trouw en oneigenlijke motieven, zonder zelf open kaart te spelen, bijvoorbeeld met betrekking tot de afspraken met Copa van 19 juni 2017 en het door Copa tegen haar aangespannen kort geding van 6 mei 2019.
Ter zitting is gebleken dat [C] een strafrechtelijk aangifte tegen Princen heeft gedaan. [C] had Princen daarvan niet eerder op de hoogte gesteld omdat dat volgens haar
“niet gebruikelijk is”.