ECLI:NL:GHAMS:2019:2849

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
2 augustus 2019
Zaaknummer
23-002294-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake mishandeling en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2017. De verdachte was beschuldigd van mishandeling en bedreiging van een slachtoffer op 12 december 2016 in Aalsmeer. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk vastpakken van de keel van het slachtoffer, waardoor deze geen lucht meer kon krijgen, en het uiten van bedreigingen met de dood. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 13 maart 2018 en 17 juli 2019 heeft het hof de verklaringen van de aangeefster en de verdachte beoordeeld. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster inconsistent waren en dat er onvoldoende bewijs was voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Het hof sprak de verdachte vrij van dit onderdeel, maar achtte de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling en bedreiging wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof weegt daarbij de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte mee, en concludeert dat de opgelegde straf recht doet aan de gepleegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002294-17
datum uitspraak: 31 juli 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-684091-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1976,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2018 en 17 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 12 december 2016 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met kracht bij de keel en/of de hals heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) de keel en/of de hals van voornoemde [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt gehouden, althans zodanig de keel en/of de hals heeft vastgepakt dat voornoemde [slachtoffer] geen lucht meer kon krijgen en/of aan de kraag en/of capuchon van voornoemde [slachtoffer] heeft getrokken, waardoor voornoemde [slachtoffer] geen lucht meer kon krijgen, in elk geval verstikkend geweld op de keel en/of de hals van voornoemde [slachtoffer] heeft uitgeoefend;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 12 december 2016 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met kracht bij de keel en/of de hals heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) de keel en/of de hals van voornoemde [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt gehouden, althans zodanig de keel en/of de hals heeft vastgepakt dat voornoemde [slachtoffer] geen lucht meer kon krijgen en/of aan de kraag en/of capuchon van voornoemde [slachtoffer] heeft getrokken, waardoor voornoemde [slachtoffer] geen lucht meer kon krijgen, in elk geval verstikkend geweld op de keel en/of de hals van voornoemde [slachtoffer] heeft uitgeoefend.
2.
hij op of omstreeks 12 december 2016 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk tegen voornoemde [slachtoffer] dreigend gezegd haar auto in de brand te gaan steken (terwijl hij, verdachte, een jerrycan en een aansteker in zijn handen hield) en/of voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "ik ga je echt.. ik ga je echt wat aandoen jij focking kankerhoer" en/of "[slachtoffer], ik ga je echt afmaken joh. Ik zweer het je", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of (daarbij) de keel en/of de hals van voornoemde [slachtoffer] heeft dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen gehouden, althans verstikkend geweld op de keel en/of de hals van voornoemde [slachtoffer] heeft uitgeoefend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde

Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken, nu het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat om te kunnen vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag of tot zware mishandeling. Meer in het bijzonder is onvoldoende duidelijk hoe lang en met welke kracht de verdachte het slachtoffer bij de keel heeft vastgepakt. Het hof kan dan ook niet vaststellen dat het handelen van de verdachte van dien aard is geweest dat dit de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen of zou overlijden.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 subsidiair

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de aangeefster het gebeurde groter heeft gemaakt dan het was en dat zij gedurende de geluidsopname heeft geacteerd, terwijl de verdachte enkel getracht heeft de aangeefster te bewegen weg te gaan uit de garage onder zijn woning door haar te verplaatsen van de bestuurdersstoel naar de bijrijdersstoel van haar auto, zodat hij haar auto de garage uit kon rijden.
Het hof verwerpt het verweer en slaat daarbij in het bijzonder acht op de verklaringen die de aangeefster op 12, 13 en 29 december 2016 ten overstaan van de politie heeft afgelegd.
Op 12 december 2016 heeft de aangeefster verklaard dat de verdachte haar keel had dichtgeknepen met beide handen. In haar aangifte de volgende dag heeft de aangeefster haar verklaring van 12 december 2016 bevestigd. Ook bleek het slachtoffer met haar telefoon een geluidsopname van het voorval te hebben gemaakt. Op 23 december 2016 heeft zij een e-mail naar de politie gestuurd met daarin de vraag of zij haar aangifte kon intrekken. Op 29 december 2016 heeft de aangeefster daarover een gesprek gehad op het politiebureau. In dit gesprek heeft zij te kennen gegeven dat zij het voorval had uitgelokt door achter de verdachte aan zijn garage in te rijden. De aangeefster heeft in dat gesprek verder echter geen afstand genomen van haar eerdere verklaringen van 12 en 13 december 2016 en zij is gebleven bij haar stelling dat de verdachte haar op 12 december 2016 bij de keel had gegrepen.
Het hof heeft geconstateerd dat de aangeefster na de eerste aangifte op diverse momenten in de procedure haar verklaring heeft aangepast. Na de aangifte heeft zij eerst kenbaar gemaakt de aangifte te willen intrekken. Vervolgens (nadat haar duidelijk was geworden dat intrekking van de aangifte niet mogelijk was) heeft de aangeefster verklaard te hebben geacteerd tijdens de geluidsopname van het voorval en dat – anders dan zij bij de aangifte had verklaard – de verwondingen (verkleuringen) in haar hals waren ontstaan doordat de verdachte aan haar capuchon had getrokken. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de aangeefster verklaard dat zij de (naar haar zeggen zogenaamde) verwondingen in haar hals (zoals o.a. te zien op pagina 14 van het doorgenummerde dossier) zelf met make-up had aangebracht alvorens zij naar het politiebureau ging. Het hof acht deze laatste verklaring in het licht van het bewijs in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volstrekt ongeloofwaardig en zal om die reden uitgaan van de eerdergenoemde verklaringen van 12, 13 en 29 december 2016. Het hof wijst in dit verband op de overeenkomst tussen die verklaringen en de foto’s van haar letsel, die passen bij de geluidsopname.
Op basis van het voorgaande schuift het hof het aangepaste verhaal van de aangeefster terzijde. Dat geldt ook voor de verklaring van de verdachte dat hij de aangeefster slechts wilde verplaatsen van de bestuurdersstoel naar de bijrijdersstoel. Het hof komt derhalve tot bewezenverklaring van de mishandeling van [slachtoffer].

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 12 december 2016 te Aalsmeer opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met kracht bij de keel heeft vastgepakt en vastgehouden en de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden waardoor [slachtoffer] geen lucht meer kon krijgen.
2.
hij op 12 december 2016 te Aalsmeer [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "ik ga je echt.. ik ga je echt wat aandoen jij focking kankerhoer" en "[slachtoffer], ik ga je echt afmaken joh. Ik zweer het je".
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 65 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder algemene en bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 65 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte en het slachtoffer (die nog geen maand vóór het gebeurde was bevallen van een dochter, van wie de verdachte de vader was) bevonden zich op dat moment in een moeilijke relationele situatie. In plaats van zich verantwoordelijk op te stellen, heeft de verdachte op grove en angstaanjagende wijze gereageerd en inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft zich niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen en heeft daarvoor bovendien totaal geen verantwoordelijkheid genomen, ook niet ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof rekent dit de verdachte ten zeerste aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 juli 2019 is hij eerder, zij het langer geleden, onherroepelijk veroordeeld ter zake van uiteenlopende delicten, waaronder “huiselijk geweld”. Het hof weegt dit ten nadele van de verdachte mee.
Het voorgaande brengt mee dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf naar het oordeel van het hof onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten, terwijl het risico van toekomstig agressief handelen van de verdachte in de relationele sfeer geenszins uitgesloten is. Het hof zal daarom na te noemen, deels voorwaardelijke, gevangenisstraf opleggen. Hetgeen door en namens de verdachte in het kader van de strafoplegging naar voren is gebracht, brengt het hof niet tot een ander oordeel.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. M.J.A. Plaisier en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 juli 2019.
Mr. M.J.A. Plaisier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.