ECLI:NL:GHAMS:2019:2841
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging wegens opzettelijk vervoeren van hennep na terugwijzing door de Hoge Raad
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2019 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van een verdachte die op 31 januari 2007 in Amsterdam werd aangetroffen met 2,95 kilogram gedroogde hennepplantendelen in zijn auto. De verdachte had eerder een geldboete gekregen van de politierechter, maar het gerechtshof vernietigde dit vonnis in 2016 en legde een lagere boete op. De Hoge Raad vernietigde dit arrest in 2018 en verwees de zaak terug naar het hof voor herbehandeling.
Tijdens de zittingen in hoger beroep op 21 mei en 26 juni 2019 heeft het hof de verklaringen van de verdachte en de vordering van de advocaat-generaal overwogen. De verdachte verklaarde dat de hennep afkomstig was van vijf planten, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze verklaring te weerleggen. Het hof concludeerde dat er geen onderzoek was gedaan naar de aard van de gedroogde plantendelen en dat de aangetroffen hoeveelheid niet noodzakelijkerwijs meer was dan de opbrengst van vijf planten.
Gelet op de Aanwijzing Opiumwet, waarin staat dat de teelt van niet meer dan vijf planten als niet bedrijfsmatig wordt beschouwd, oordeelde het hof dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging. De beslissing van het hof houdt in dat de verdediging geen belang heeft bij verdere bespreking van de zaak, en het vonnis van de politierechter werd vernietigd. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. M.R. Cox, die buiten staat was om te ondertekenen.