ECLI:NL:GHAMS:2019:2838

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
23-000636-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door het gooien van een glas in de richting van het hoofd van het slachtoffer met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van poging tot zware mishandeling, omdat hij op 16 juli 2016 in Hoorn een glas in de richting van het hoofd van het slachtoffer had gegooid. De tenlastelegging omvatte zowel de poging tot zware mishandeling als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat de verklaringen van de getuigen niet consistent waren.

Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer en de getuigen als betrouwbaar beoordeeld. De verklaringen gaven een duidelijk beeld van de gebeurtenissen, waarbij het slachtoffer als portier van een café optrad en de verdachte hem aanviel na een woordenwisseling. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, ondanks de ontkenning van de verdachte. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte had eerder geweldsmisdrijven gepleegd, wat meegewogen werd in de strafmaat. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken en een taakstraf van 120 uren. Het hof constateerde ook een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar besloot hier geen gevolgen aan te verbinden, aangezien de totale termijn niet boven de vier jaar uitkwam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000636-17
datum uitspraak: 4 juni 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-232043-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 16 juli 2016 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (met kracht) een glas heeft gegooid in de richting van het hoofd/gezicht van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 16 juli 2016 te Hoorn [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (met kracht) een glas gegooid in de richting van het hoofd/gezicht van die [slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd vanwege proceseconomische redenen.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft verzocht de verdachte integraal vrij te spreken, omdat niet voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat het de verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte het ten laste gelegde ontkent en de verklaringen van de aangever [slachtoffer] en de getuige [getuige 1] op diverse onderdelen niet met elkaar stroken en daarom niet als bewijsmiddel kunnen worden gebezigd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt dat hij op 16 juli 2016 als portier werkzaam was bij café genaamd ‘[naam café]’ te Hoorn. Nadat omstreeks 01.00 uur een man tegen de nooduitgang van het café urineerde, werd hij hierop door de eigenaar van het café, de heer [naam ] aangesproken. De man reageerde agressief, waarop [slachtoffer] tussen beiden is gekomen en er geduw en getrek tussen [slachtoffer] en de man is ontstaan. De man ging er vervolgens vandoor. Omstreeks 01.20 uur stond [slachtoffer] in de deuropening van het café, toen hij dezelfde man voor het café zag staan. De man keek [slachtoffer] aan, bewoog zijn arm naar achteren en gooide met kracht een longdrinkglas naar [slachtoffer] toe. [slachtoffer] zag dat het glas recht op zijn gezicht afkwam, maar kon het glas net ontwijken door zijn hoofd opzij te bewegen. [slachtoffer] zag en voelde dat het glas rakelings langs zijn hoofd vloog, waarna het met een knal tegen de muur achter hem uit elkaar spatte. De eigenaar van het naastgelegen café, de heer [getuige 1], is getuige geweest van het incident en heeft de man herkend als de verdachte, aldus [slachtoffer].
Ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft [slachtoffer] verklaard dat hij de jongen die het glas gooide heeft herkend als de verdachte.
Bij een gebrek aan solide aanknopingspunten waardoor getwijfeld moet worden aan de door [slachtoffer] beschreven feitelijke toedracht, ziet het hof geen aanleiding de verklaring van [slachtoffer] onbetrouwbaar of ongeloofwaardig te achten.
Bovendien staat de verklaring van [slachtoffer] geenszins op zichzelf. Deze vindt allereerst op essentiële onderdelen steun in de verklaring van de getuige [getuige 1]. Hij heeft op 22 oktober 2016 ten overstaan van de politie verklaard dat een man in de Grote Havensteeg stond te urineren, die hij herkende als de verdachte. Vervolgens zag hij dat de verdachte hierop door [slachtoffer] werd aangesproken. Korte tijd later zag hij dat de verdachte zich voor de ingang van café [naam café] positioneerde en een voorwerp naar de ingang van het café gooide, alwaar [slachtoffer] op dat moment stond. [getuige 1] hoorde vervolgens een flinke klap en het geluid van brekend glas.
De aangifte vindt tevens steun in de verklaring van de getuige [naam ], die heeft verklaard dat omstreeks 01.00 uur een woordenwisseling tussen hem en de verdachte ontstond nadat hij de verdachte op zijn gedrag had aangesproken. Ongeveer een kwartier à een half uur later hoorde [naam ], die zich op dat moment in het café bevond, een harde knal en glasgerinkel. Buiten hoorde hij van [slachtoffer] dat de verdachte een glas in de richting van [slachtoffer] had gegooid.
Het hof ziet – anders dan de raadsman – geen enkele reden om aan de betrouwbaarheid of de geloofwaardigheid van de verklaringen van [getuige 1] en [naam ] te twijfelen. Het hof neemt daarbij de door hen (kort na het incident) ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen tot uitgangspunt. Voor zover de verklaringen van aangever, [getuige 1] en [naam ] op detailniveau niet volledig op elkaar aansluiten doet dat aan het oordeel over de geloofwaardigheid van hun lezing van het incident als geheel niet af.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 juli 2016 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met kracht een glas heeft gegooid in de richting van het hoofd van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken met een proeftijd van twee jaar en tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 80 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om een taakstraf op te leggen, kort gezegd, omdat de verdachte zijn leven ten goede heeft gekeerd, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat hij een relatie en een baan heeft. De oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou de positieve wending van het leven van de verdachte doorkruisen. Voorts is aangevoerd dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door van een korte afstand, met kracht een stevig glas richting het hoofd van een portier van een café te gooien. Door aldus te handelen heeft hij een ernstig risico genomen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Dat de gevolgen van het voorval voor het slachtoffer relatief beperkt zijn gebleven, is niet aan het handelen van de verdachte te danken. Het hof rekent dit de verdachte zeer aan. Daarnaast kan dergelijk uitgaansgeweld bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij de aanwezige getuigen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 mei 2019 is hij eerder ter zake van geweldsmisdrijven onherroepelijk veroordeeld, hetgeen het hof ten nadele van de verdachte meeweegt in de strafmaat.
Gelet op het feit dat het hof heden tevens arrest wijst in een andere strafzaak van de verdachte en de toepasselijkheid van het bepaalde in artikel 22c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, zal het hof een lagere taakstraf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, zal daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in de onderhavige zaak in hoger beroep is overschreden. Immers, het hoger beroep is ingesteld op 17 februari 2017, terwijl de stukken van het geding eerst op 14 maart 2018 – zijnde meer dan acht maanden na het instellen van hoger beroep – ter griffie van het hof zijn binnengekomen. Nu de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, gerekend vanaf de datum van de betekening van de dagvaarding aan de verdachte op 13 januari 2017, in totaal de termijn van vier jaren echter niet te boven is gegaan, ziet het hof geen aanleiding hieraan gevolgen te verbinden en wordt volstaan met het constateren van de overschrijding.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. M.J.A. Plaisier en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 juni 2019.
mrs. P.F.E. Geerlings, M.R. Cox en A.S.E. Evelo zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]