ECLI:NL:GHAMS:2019:2821

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
200.245.567/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een billijke vergoeding en immateriële schadevergoeding in verband met beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van een werknemer, hierna [appellant], tegen zijn werkgever, Anadolubank Nederland N.V. [appellant] had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigde op 20 februari 2018. Hij verzocht om een billijke vergoeding van € 150.000,- bruto en een immateriële schadevergoeding van € 50.000,- netto, omdat hij meende dat het niet verlengen van zijn arbeidsovereenkomst het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van zijn werkgever. Dit zou zijn veroorzaakt door het indienen van een klacht over zijn leidinggevende, [B]. De kantonrechter had eerder deze verzoeken afgewezen, omdat de mededeling over het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst al op 10 november 2017 was gedaan, vóór het indienen van de klacht op 13 november 2017. Het hof bevestigde deze beslissing, oordelend dat er geen causaal verband bestond tussen de klacht en het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst. Het hof concludeerde dat Anadolubank niet ernstig verwijtbaar had gehandeld en dat de verzoeken van [appellant] om een vergoeding niet konden worden toegewezen. De kosten van de procedure werden aan [appellant] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.245.567/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 6715609 EA VERZ 18-188
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 juli 2019
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J. Jaab te Amsterdam,
tegen
ANADOLUBANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.G.E. van Ruitenbeek te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Anadolubank genoemd.
[appellant] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op
7 september 2018, onder aanvoering van vijf grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 8 juni 2018 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof de genoemde beschikking zal vernietigen voorzover de verzoeken van [appellant] daarbij zijn afgewezen en - uitvoerbaar bij voorraad - die verzoeken alsnog zal toewijzen en voorts de beschikking voor wat betreft het zelfstandig (tegen)verzoek van Anadolubank zal bevestigen, met veroordeling van Anadolubank in de kosten van de procedure in beide instanties.
Op 8 november 2018 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van Anadolubank ingekomen, ertoe strekkend de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van [appellant] in de kosten van de procedure in beide instanties.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft voor de eerste maal plaatsgevonden op 18 januari 2019. Bij die gelegenheid is de mondelinge behandeling aangehouden teneinde Anadolubank in de gelegenheid te stellen om op de door [appellant] voorafgaand aan de mondelinge behandeling toegezonden stukken te reageren. De mondelinge behandeling is voortgezet op 22 mei 2019. Bij die gelegenheid heeft [appellant] door mr. Jaab voornoemd en Anadolubank door
mr. Van Ruitenbeek voornoemd en mr. A.M. Mucko, advocaat te Amsterdam, het woord gevoerd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten, waarna uitspraak is bepaald.

2.Feiten

2.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 1, 1.1 tot en met 1.9, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Met de grieven I en II klaagt [appellant] over de vaststelling van een aantal feiten door de kantonrechter. Het hof zal de desbetreffende klachten hierna, voor zover voor de beoordeling van het hoger beroep van belang, in zijn overwegingen betrekken. Over de overige door de kantonrechter vastgestelde feiten bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2
[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1985, is op 20 juni 2016 in dienst getreden bij Anadolubank op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van één jaar. Vervolgens hebben partijen het dienstverband verlengd door een arbeidsovereenkomst voor de duur van acht maanden te sluiten die is geëindigd op
20 februari 2018. De functie die [appellant] vervulde, is die van Supervisor in Corporate Banking Department geweest, tegen een salaris van € 4.941,25 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.3
In een gesprek op 10 november 2017 is [appellant] door [A] en [B] (hierna: [B] ) namens Anadolubank medegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst niet meer zou worden verlengd.
2.4
Bij brief van 13 november 2017 heeft [appellant] aan de Management Board van Anadolubank onder meer het volgende geschreven:
“(…) As discussed during our meeting today as of 13/11/2017 (Monday), hereby I declare that my depart manager Mr. [B] has performed abusive behaviours and psychological aggressions carried out over an extended period of time against me in the workplace at Corporate Finance Department - Anadolubank Nederland NV. Despite my several verbal precautions to stop his disruptive behaviours, Mr. [B] constantly repeated the same disruptive behaviours, acts and orders in order to discredit me at the work space and tried to isolate me from my job.
His behaviours has caused progressive and continual harm to my dignity and wellbeing at Anadolubank Nederland NV. Summary of his destructive behaviours are include:
  • Persistent and negative attacks in order to damage my professional performance.
  • Swearing and insulting words he used against me in an unprofessional manner at the work space.
  • Continuous criticism of my personality openly in front of my colleagues.
  • The gradual erosion of the exercise of the duties inherent to my job. (…)”.
2.5
Bij brief van 13 november 2017 heeft Anadolubank de ontvangst van de klacht tegen [B] bevestigd en [appellant] medegedeeld dat een intern onderzoek naar de klacht gestart zou worden. In deze brief staat verder:
“(…) Lastly, in order to prevent misunderstandings, we confirm that we informed you last Friday, 10 november 2017, that Anadolubank had decided that your employment contract will not be renewed end therefore ends on 20 February 2018. (…)”.
2.6
Bij brief van 19 december 2017 heeft Anadolubank aan [appellant] onder meer het volgende bericht:
“(…) The conclusion of our internal investigation is that Mr [B] publicly reprimanded you in an inappropriate and unprofessional manner due to your, in his opinion, unacceptable professional performance. This is in violation with our policies and your professional performance is never an excuse for such behaviour of your manager. (…)”.

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg verzocht, kort samengevat, om Anadolubank te veroordelen tot betaling aan [appellant] van een billijke vergoeding ex artikel 7:673 lid 9 BW van € 150.000,- bruto en een bedrag van € 50.000,- netto als immateriële schadevergoeding, althans door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedragen, uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van Anadolubank in de proceskosten. [appellant] heeft ter onderbouwing van zijn verzoeken aangevoerd dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Anadolubank omdat de aanleiding voor de desbetreffende beslissing de klacht was die [appellant] tegen zijn leidinggevende had ingediend. De kantonrechter heeft, kort samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, overwogen dat de mededeling dat de arbeidsovereenkomst van [appellant] niet verlengd zou worden op 10 november 2017 is gedaan en dus vooraf ging aan het indienen van de klacht op
13 november 2017 door [appellant] . [appellant] heeft zijn stelling dat hij reeds op
25 oktober 2017 melding heeft gemaakt van de klacht niet onderbouwd met stukken waaruit dit blijkt. Anadolubank heeft aan de hand van de door haar overgelegde e-mails met opmerkingen over het functioneren van [appellant] aannemelijk gemaakt dat zij al langere tijd twijfels had over het functioneren van [appellant] . De kantonrechter is tot het oordeel gekomen dat er geen verband bestond tussen het indienen van de klacht en het niet-verlengen van de arbeidsovereenkomst. Daarmee ontbrak de grond voor de gevraagde vergoedingen, nog los van de vraag of sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De kantonrechter heeft de verzoeken van [appellant] afgewezen en de kosten gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.2
De verzoeken van [appellant] zijn gebaseerd op artikel 7:673 lid 9 aanhef en onder b BW. Daarin is bepaald dat indien, na een einde van een arbeidsovereenkomst van rechtswege, het niet voortzetten daarvan het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, de kantonrechter aan de werknemer ten laste van de werkgever een billijke vergoeding kan toekennen. Er dient derhalve een causaal verband te bestaan tussen de ernstige verwijtbaarheid enerzijds en het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst anderzijds. Aannemelijk moet zijn dat zonder ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever de arbeidsovereenkomst die van rechtswege zou eindigen, wél zou zijn voortgezet.
3.3
Het hof acht de door de kantonrechter gehanteerde maatstaf, dat bij toekenning van een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:673 lid 9 aanhef en onder b BW de drempel om te concluderen dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever hoog is, juist. Het stond Anadolubank in beginsel immers vrij om de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet te verlengen. Blijkens de wetsgeschiedenis van dit artikel (MvT, Kamerstukken II 2013/14 33 818, nr. 3) moet het bij de toepassing van deze bepaling gaan om een uitzonderlijk geval, bijvoorbeeld de situatie waarin als gevolg van laakbaar gedrag van de werkgever een verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan.
3.4
[appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat Anadolubank ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door zijn arbeidsovereenkomst niet te verlengen omdat hij een klacht over [B] heeft ingediend.
3.5
De vraag dient dus te worden beantwoord of er causaal verband kan bestaan tussen het indienen door [appellant] van een klacht over [B] en het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Deze vraag dient gelet op het hiernavolgende ontkennend te worden beantwoord.
3.6
[appellant] heeft gesteld dat hij reeds op 25 oktober 2017 heeft geklaagd over het gedrag van [B] bij [C] en dat zijn klacht over [B] de enige, aannemelijke grond voor het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst kan zijn geweest. Anadolubank heeft gemotiveerd betwist dat [appellant] eerder dan op
13 november 2017 heeft geklaagd over [B] .
3.7
[appellant] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij reeds op 25 oktober 2017 heeft geklaagd over het gedrag van [B] uitsluitend verwezen naar door hem in appel overgelegde WhatsApp-correspondentie tussen hem en zijn collega [D] op 25 oktober 2017 en 13 november 2017 en Engelse vertalingen daarvan. Hieruit kan niet worden afgeleid dat [appellant] inderdaad reeds op 25 oktober 2017 over [B] heeft geklaagd. Zoals Anadolubank terecht heeft aangevoerd, schrijft [appellant] op 25 oktober 2017 om 16:53 uur juist:
“I am trying to control myself not to complain.”. Deze mededeling wijst eerder op het tegendeel.
3.8
Anadolubank heeft verder onweersproken aangevoerd dat [B] kritiek had op het functioneren van [appellant] , hetgeen ook volgt uit diverse door haar overgelegde
e-mails waarin [B] [appellant] heeft gewezen op door hem gemaakte fouten. Volgens Anadolubank is [appellant] in een functioneringsgesprek op 28 februari 2017 bovendien te verstaan gegeven door [B] dat zijn functioneren diende te verbeteren. [appellant] heeft weliswaar betwist dat genoemd gesprek heeft plaatsgevonden maar is niet ingegaan op de als productie 6 bij verweerschrift in eerste aanleg overgelegde handgeschreven aantekeningen die volgens Anadolubank zijn opgesteld in dat gesprek, waarin verbeterpunten zijn vermeld. Wat daarvan zij, vast staat dat het dienstverband met [appellant] op 10 april 2017 met slechts acht maanden werd verlengd, volgens Anadolubank om hem een laatste kans te geven om zijn functioneren te verbeteren. [appellant] heeft ten slotte onweersproken gelaten dat hem in het gesprek op 10 november 2017 door Anadolubank is medegedeeld dat de reden om zijn arbeidsovereenkomst niet te verlengen lag in het feit dat [appellant] onder het gewenste niveau functioneerde. Ook indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat [appellant] al op 25 oktober 2017 heeft geklaagd over het gedrag van [B] , dan is dat gezien het vorenstaande op zichzelf onvoldoende voor het vaststellen van causaal verband tussen het indienen door [appellant] van de klacht en het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst tussen partijen.
3.9
Gezien het vorenstaande is geenszins aannemelijk geworden dat Anadolubank zonder de klacht van [appellant] over [B] aanleiding zou hebben gezien om de arbeidsovereenkomst met hem wél te verlengen. Het hof komt daarom tot het oordeel dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is geweest van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Anadolubank zodat toekenning van een billijke vergoeding aan [appellant] zoals bedoeld in artikel 7:673 lid 9, aanhef en onder b, BW niet aan de orde is. Voor zover [appellant] bedoeld heeft om aan zijn verzoeken tevens schending van een zorgplicht dan wel goed werkgeverschap door Anadolubank ten grondslag te leggen, concludeert het hof dat daarvan niet is gebleken. Integendeel, vast staat dat Anadolubank de klacht van [appellant] , nadat deze bij haar was ingediend, voortvarend en serieus heeft opgepakt en heeft laten onderzoeken, en dat zij de bevindingen en conclusie uit dat onderzoek met [appellant] heeft gedeeld. In dit licht bezien kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden gezegd dat het ongeoorloofd gedrag van de leidinggevende van [appellant] zonder meer aan Anadolubank kan worden toegerekend en tot toewijzing van de verzoeken moet leiden. Van een schending door Anadolubank van enige op haar rustende zorgplicht dan wel de op haar rustende verplichting om zich te gedragen als goed werkgever, die zou moeten leiden tot een veroordeling van Anadolubank tot betaling van enigerlei vergoeding aan [appellant] , is geen sprake. Dit betekent dat de kantonrechter op goede gronden, waarmee het hof zich verenigt, de verzoeken van [appellant] heeft afgewezen. De grieven kunnen niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden.
3.1
De slotsom luidt dat het hoger beroep tevergeefs is ingesteld. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen. [appellant] heeft geen bewijs aangeboden van feiten die tot een ander oordeel dan het voorgaande zouden kunnen leiden zodat aan zijn bewijsaanbod voorbij wordt gegaan. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij veroordeeld worden in de kosten van Anadolubank in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van Anadolubank gevallen, op € 726,- aan verschotten en € 2.148,- aan salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L.D. Akkaya, A.M.A. Verscheure en
F.J. Verbeek en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2019.