Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] en
[appellante sub 2],
1.[geïntimeerde sub 1] en
[geïntimeerde sub 2],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
hebben wij niet ingestemd, zodat de termijn van 5 januari 2017 nog steeds geldt.
3.Beoordeling
bankinstelling voor [appellanten] van belang was blijkt uit de e-mail op geen enkele manier en valt zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, ook niet in te zien. Voorts geldt dat, als [appellanten] van mening zouden zijn geweest dat de brief van [X] niet voldoende documentatie vormde, omdat daarin het bedrag van de gevraagde financiering en het onderpand niet waren vermeld, de makelaar dat in zijn e-mailbericht had moeten vermelden, opdat [geïntimeerden] deze omissie tijdig konden laten herstellen. Nu deze aanmerking niet is gemaakt mochten [geïntimeerden] menen dat de brief zoals die was, toereikend was. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het niet vanzelfsprekend is dat de makelaar niet bedoelde dat niet meer aan de andere vereisten van artikel 16.3 van de koopovereenkomst behoefde te worden voldaan. Het bedrag van de aangevraagde financiering en het onderpand waren immers, vanwege de reden voor de afwijzing, niet relevant en aan de andere vereisten was voldaan. Dat de afwijzingsbrief van [X] bij de toezending al vier weken oud was, doet aan de geldigheid daarvan niet af. Uit het feit dat [geïntimeerden] daarna nog met het zoeken van financiering zijn doorgegaan, blijkt slechts dat hun intenties serieus waren, want op grond van artikel 16.3 van de koopovereenkomst hadden zij al op 29 november 2016 de ontbinding kunnen inroepen.