ECLI:NL:GHAMS:2019:2804

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
23-004584-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake vernieling van een fiets en onbruikbaar maken van een politiecel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 10 december 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1985 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een fiets die toebehoorde aan een ander, en het onbruikbaar maken van een cel in het cellencomplex van de politie Eenheid Amsterdam. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het wegnemen van de fiets op 4 september 2018 en het onbruikbaar maken van de cel op 5 september 2018. Tijdens de zitting op 23 mei 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de fiets van het slachtoffer had verplaatst naar een grofvuilbak en de cel had vervuild door op de vloer te urineren. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is voor de bewezen feiten en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 325,- en zes dagen hechtenis, met een voorwaardelijke schorsing van de geldboete voor een proeftijd van twee jaar. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004584-18
datum uitspraak: 6 juni 2019
TEGENSPRAAK (279 Sv.)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-175974-18 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
[adres],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 mei 2019.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1. primair. hij op of omstreeks 4 september 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer fiets(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
1. subsidiair. hij op of omstreeks 4 september 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een fiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. hij op of omstreeks 5 september 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een cel in het cellencomplex, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de politie Eenheid Amsterdam toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 4 september 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een fiets die aan een ander, [slachtoffer], toebehoorde, heeft weggemaakt;
2
hij op 5 september 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een cel in een cellencomplex die aan een ander, de politie Eenheid Amsterdam, toebehoorde, onbruikbaar heeft gemaakt.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegmaken.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort onbruikbaar maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 325,-, subsidiair zes dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf dagen, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft een fiets van het slachtoffer verplaatst van het fietsenrek waar zij haar fiets geparkeerd had naar een grofvuilbak, waar de fiets vanaf het fietsenrek niet te zien was. Na zijn aanhouding en overbrenging naar een politiecel heeft de verdachte de cel tijdelijk onbruikbaar gemaakt door op de vloer te urineren. Het is onhygiënisch om anderen op te zadelen met het opruimen van urine. Bovendien veroorzaakt dit overlast voor de dienstdoende agenten en schoonmaakkosten voor de organisatie. Oplegging van een geldboete voor deze feiten is gerechtvaardigd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 mei 2019 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld.
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte geen vaste verblijfplaats en (vaste) inkomsten heeft.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een geldboete van € 325,- passend en geboden. Het hof ziet aanleiding te bepalen dat deze geldboete voorwaardelijk niet ten uitvoer wordt gelegd, met een proeftijd van twee jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 325,00 (driehonderdvijfentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. M.M. van der Nat en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 juni 2019.
Mr. M.M. van der Nat is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]

[…]

[…]

[…]

[…]