ECLI:NL:GHAMS:2019:2749

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
26 juli 2019
Zaaknummer
23-000188-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing volwassenenstrafrecht bij cybercrime en bedreiging met valse bommelding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, was aangeklaagd voor verschillende cybercrime-feiten, waaronder onrechtmatig gebruik van Facebookaccounts, het doen van een valse bommelding op het Centraal Station van Amsterdam, bedreiging, creditcardfraude en het voorhanden hebben van hacksoftware. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot jeugddetentie en een taakstraf, maar het hof heeft besloten om het volwassenenstrafrecht toe te passen, ondanks het verzoek van de verdediging om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Het hof oordeelde dat de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoonlijkheid van de verdachte geen aanleiding gaven om van de hoofdregel af te wijken. De verdachte had blijk gegeven van strategisch en intelligent gedrag, wat een contra-indicatie vormde voor de toepassing van het adolescentenstrafrecht. Het hof heeft de eerdere strafmaat herzien en een gevangenisstraf van 300 dagen opgelegd, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, waarbij het hof ook rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000188-19
Datum uitspraak: 23 juli 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-665057-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde jeugddetentie en taakstraf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
  • de zin
  • de zin

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 47 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden, en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank opgelegd.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht het adolescentenstrafrecht (ASR) toe te passen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte in de ten laste gelegde periode 19 jaar oud was. Daarnaast heeft zij verwezen naar de rapporten van de reclassering en de psycholoog. Voorts heeft de raadsvrouw met betrekking tot de strafmaat het hof verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij woont nu nog bij zijn moeder, maar gaat in september 2019 aan een studie beginnen, waarna hij na een jaar wenst te starten aan de universiteit voor een bachelor fiscaal recht. Hij zal vanaf dat studiejaar op kamers gaan wonen in Leeuwarden. De raadsvrouw stelt zich met betrekking tot de door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden op het standpunt dat die niet nodig zijn, omdat de meldplicht bij de (jeugd)reclassering voldoende waarborg zal bieden om het recidiverisico te beperken.
Toepassing volwassenenstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten negentien jaar oud, zodat in beginsel het reguliere (meerderjarigen)strafrecht van toepassing is. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht is het mogelijk om bij jongvolwassenen tussen de 16 en 23 jaar af te wijken van die hoofdregel en toepassing te geven aan het ASR. De persoonlijkheid van een verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan moeten daarvoor dan aanleiding geven.
De psycholoog komt in het rapport van 11 augustus 2017 tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een lichte variant van een stoornis in het autismespectrum (ASS) en een lichte variant van de aandachtstekortstoornis (ADD). Het was voor de psycholoog echter niet mogelijk om een verband te leggen tussen deze diagnoses en de ten laste gelegde feiten. De psycholoog adviseerde wel om het ASR toe te passen, onder meer omdat de handelingsvaardigheden van de verdachte nog in ontwikkeling waren: de verdachte kan zijn eigen gedrag wat moeilijk organiseren en hij kan de risico’s van zijn handelen niet goed inschatten. Ook de reclassering adviseerde in haar rapport van 8 juli 2019 het ASR toe te passen. In de toelichting staat vermeld dat het inschatten van het recidiverisico vragen oproept, omdat in eerdere rapportages geen recidiverisico wordt genoemd en er vanuit het NIFP geen link kan worden gelegd tussen de diagnoses en het ten laste gelegde. De reclassering heeft het wegingskader ASR uitgevoerd en is van mening dat de verdachte zich jonger gedraagt dan zijn kalenderleeftijd, hetgeen voornamelijk tot uiting komt bij het organiseren van zijn eigen gedrag en planvaardigheden. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de reclasseringswerker verklaard dat het invullen van het wegingskader ASR niet heel sterk in een bepaalde richting wees, wat meer een indicatie gaf in de richting van toepassing van het ASR, waarbij plannen en het overzien van de dingen op langere termijn aandacht behoeven.
Het hof ziet, in tegenstelling tot de advocaat-generaal en de raadsvrouw, in deze adviezen geen aanleiding om het ASR toe te passen, ook omdat niet is gebleken dat er een verband bestaat tussen de diagnoses en de ten laste gelegde feiten. Daarbij komt dat het hof van oordeel is dat de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan een forse contra-indicatie opleveren voor de toepassing van het ASR. Het gaat immers om een reeks strafbare feiten waarvoor de verdachte in een aantal gevallen tamelijk planmatig te werk is gegaan en computertechnische vaardigheden heeft moeten aanwenden die een bepaalde mate van intelligentie vereisen. Ook de indruk die de verdachte in het strafproces heeft gewekt, laatst ter terechtzitting in hoger beroep, vormt een sterke contra-indicatie. Zo heeft hij gedetailleerde instructies gegeven aan [naam 2] en [naam 3] – om berichten te verwijderen en bepaalde dingen niet tegen de politie te verklaren – om daarmee te voorkomen dat onderzoeksresultaten naar hem toe zouden leiden. De verdachte heeft ervan blijk gegeven ook strategisch en vrij scherpzinnig te kunnen opereren wat betreft de vragen waarop hij wel en geen antwoord wenste te geven en wat betreft de inhoud van de door hem afgelegde verklaringen. Ook bleek hij daarin consequent te kunnen handelen. Zo heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep onder meer verklaard dat hij de overweging heeft gemaakt om niks te zeggen en dat hij de ten laste gelegde feiten en de consequenties die een veroordeling voor hem kunnen hebben niet erg genoeg vindt om duidelijkheid te geven, ook omdat hij bij het geven van duidelijkheid naar zijn zeggen vermoedelijk nog steeds niet vrijuit gaat, maar bijvoorbeeld als medeplichtige zal worden gezien.
Gelet op het vorenstaande ziet het hof geen reden af te wijken van het voormelde uitgangspunt, zodat geen toepassing wordt gegeven aan het ASR. Reeds daarom komt het hof tot een andere strafoplegging dan de rechtbank en gevorderd door de advocaat-generaal.
Het oordeel van het hof over de op te leggen straf
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende cybercrime-feiten. Hij heeft op twee momenten onrechtmatig gebruik gemaakt van Facebookaccounts van willekeurige derden, waarbij hij berichten op Facebook heeft geplaatst. Enkele door de verdachte geplaatste berichten zijn door hun inhoud ook strafbaar. Zo heeft de verdachte een valse bommelding geplaatst en zijn voormalige baas bedreigd. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan creditcardfraude door voor veertig euro aan cadeaukaarten te bestellen. Tot slot heeft hij hacksoftware in zijn bezit gehad.
De verdachte heeft met zijn handelen veel overlast en nadeel veroorzaakt. Naar aanleiding van de bommelding is door de politie een onderzoek gestart dat veel capaciteit heeft gevergd die zonder het handelen van de verdachte voor de opsporing van andere strafbare feiten en de uitoefening van andere politietaken aangewend had kunnen worden. Het doen van een valse bommelding veroorzaakt grote gevoelens van angst en onveiligheid en kan leiden tot maatschappelijke ontwrichting, zeker in het huidige tijdsgewricht waarin met regelmaat (in Europa) terreuraanslagen plaatsvinden of dreigen plaats te vinden. De mensen van wie het Facebookaccount door de verdachte is misbruikt, zijn geconfronteerd met strafbare feiten die uit hun naam en ten overstaan van hun sociale omgeving zijn gepleegd. De mensen aan wie of over wie de verdachte berichten op Facebook heeft geplaatst, zijn geconfronteerd met die ongewenste inhoud. Het hof rekent dit de verdachte aan. In de strafoplegging beoogt het hof enerzijds de ernst van de bewezen feiten en de verwijtbaarheid van het handelen van de verdachte tot uitdrukking te brengen, maar anderzijds te voorkomen dat het leven van de verdachte door een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf ontspoort. Het hof zal daarom een forse, deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zal het hof een taakstraf van maximale duur opleggen.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 25 juni 2019 volgt dat de verdachte voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten niet eerder was veroordeeld. Nadien is de verdachte wel veroordeeld ter zake van een misdrijf en een overtreding. Het hof houdt daarmee op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 138ab, 139d, 142a, 231b, 285 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde jeugddetentie en taakstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
343 (driehonderddrieënveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
300 (driehonderd) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenstaande.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. M. Jurgens en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 juli 2019.
Mrs. Jurgens en Kuiper zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]