ECLI:NL:GHAMS:2019:2740

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
200.257.674/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging uithuisplaatsing van minderjarige na jarenlange plaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, aangeduid als [de minderjarige]. De tante van [de minderjarige], die sinds 29 april 2016 het gezag over haar uitoefent, heeft hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter die de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. De minderjarige, geboren in 2002 op Curaçao, heeft sinds haar dertiende in een gezinshuis gewoond, nadat zij eerder bij haar tante verbleef. De GI, de gecertificeerde instelling, heeft de uithuisplaatsing verdedigd, terwijl de tante betoogde dat de gronden voor uithuisplaatsing niet langer aanwezig zijn.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2019 is de situatie van [de minderjarige] besproken. De tante heeft aangegeven dat zij nu beter in staat is om [de minderjarige] te begeleiden en dat zij bereid is om samen te werken met de hulpverlening. De GI heeft echter betoogd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft, gezien de kwetsbaarheid van [de minderjarige] en haar behoefte aan begeleiding. De raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat [de minderjarige] zich in het gezinshuis goed ontwikkelt.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd voor de periode tot 15 augustus 2019, maar de machtiging tot uithuisplaatsing voor de periode daarna vernietigd. Dit biedt de mogelijkheid voor een overgangsperiode waarin [de minderjarige] terug kan keren naar haar tante, met de nodige ondersteuning van de hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.257.674/01
zaaknummer rechtbank: C/15/282656 / JU RK 18-2334
beschikking van de meervoudige kamer van 23 juli 2019 inzake
[X],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de tante,
advocaat: mr. B. Bos te Hoorn.
en
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de na te noemen minderjarige [Y] (hierna te noemen: [de minderjarige] )
- de heer en mevrouw [Z] (hierna: de gezinshuisouders).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (Haarlem) van 17 januari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De tante is op 10 april 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 17 januari 2019.
2.2
De GI heeft op 24 mei 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [de minderjarige] gesproken en van dat gesprek verslag gedaan op de zitting. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 13 juni 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de tante, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega;
- de coördinator van de Prinsenstichting;
- de gezinshuisouders.

3.De feiten

3.1
De tante oefent sinds 29 april 2016 het gezag uit over [de minderjarige] , geboren [in] 2002 te Curaçao. De ouders van [de minderjarige] wonen op Curaçao. [de minderjarige] heeft vanaf haar dertiende levensjaar tot aan haar uithuisplaatsing bij haar tante in Nederland gewoond. Sinds 23 oktober 2017 verblijft [de minderjarige] in een gezinshuis van de Prinsenstichting.
3.2
Bij beschikking van 29 april 2016 van de rechtbank Noord-Holland (locatie: Haarlem) is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 1 november 2019.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis verlengd tot 1 november 2019.
4.2
De tante verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling ligt thans voor de vraag of ten tijde van de bestreden beschikking de gronden aanwezig waren voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis van 1 november 2018 tot 1 november 2019, en of die gronden er thans nog zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan verlenging van de machtiging uithuisplaatsing alleen plaatsvinden indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
De tante voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, aan dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. Het enkele feit dat zij in het gezinshuis professioneel wordt begeleid acht de tante daarvoor niet voldoende. Immers, deze hulp zou ook bij haar thuis kunnen worden georganiseerd. In het gezinshuis worden door [de minderjarige] , evenals eerder bij tante thuis, seksueel getinte gesprekken met jongens gevoerd. De plaatsing in het gezinshuis kan [de minderjarige] vormt daartegen dus geen bescherming. Haar ontwikkelingsbedreiging is nog steeds actueel, terwijl het niet kunnen wegnemen van deze ontwikkelingsbedreiging de reden was voor de uithuisplaatsing. De tante begrensde [de minderjarige] in overleg met de school en de GI. Die begrenzing leidde tot strijd tussen [de minderjarige] en de tante. Die strijd voert zij nu met haar gezinshuisouders. De tante heeft geen baan meer en heeft nu alle tijd om [de minderjarige] te begeleiden. Zij en [de minderjarige] zijn inmiddels beter in staat samen te overleggen over het seksueel wervende gedrag van [de minderjarige] . De tante is bereid mee te werken aan de hulpverlening. Zij is daartoe ook in staat: ze heeft haar eigen drie kinderen zonder problemen opgevoed. De communicatie tussen de tante en de GI was aanvankelijk verbeterd totdat de gezinsmanager vertrok. Tot op heden weet de tante niet wie de opvolger van de gezinsmanager is.
5.3
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, aan dat een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is. [de minderjarige] is een meisje dat functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau. Op sociaal vlak functioneert zij op een leeftijd tussen de 7 en 12 jaar oud. Zij heeft veel uitleg en begeleiding nodig. Haar ontwikkelingsbedreiging bestond eruit dat zij bij tante onvoldoende ruimte kreeg om eigen keuzes te maken. De opvoeding door tante kenmerkte zich door een strenge begrenzing door bepaald gedrag te verbieden. Het is echter van belang dat [de minderjarige] zelf keuzes kan maken in een omgeving waarin op de achtergrond iemand toeziet op die keuzes en haar daarbij begeleidt volgens de methode van ‘Gentle Teaching’.
Volgens de gedragswetenschapper en seksuoloog van de Prinsenstichting is [de minderjarige] weerbaarder geworden in haar online contact met mannen en stuurt zij anderen geen naaktfoto’s van zichzelf meer. Haar contact met anderen lijkt vooral gericht te zijn op het krijgen van positieve aandacht.
Het is goed dat de tante nu meer uitleg aan [de minderjarige] geeft als [de minderjarige] iets niet begrijpt en dat de tante aangeeft meer hulp te willen inzetten als [de minderjarige] weer thuis zou wonen, maar de GI vraagt zich af of de tante die hulp daadwerkelijk zal accepteren en benutten. Dat was aan het begin van de uithuisplaatsing namelijk niet het geval. In juli 2018 heeft de tante aangegeven geen belangrijke informatie betreffende [de minderjarige] te willen delen met de GI. Ook heeft zij aangeven niet te willen dat de jeugdzorgwerker zelf informatie opvraagt bij betrokken instanties.
De communicatie tussen de tante, de gezinshuisouder en de gezinsmanager behoeft ook verbetering. Thans wordt er vooral vanuit de gezinshuisouders gecommuniceerd. De tante geeft geen informatie over het verloop van de weekenden waarin [de minderjarige] bij de tante verblijft, waardoor de gezinshuisouders [de minderjarige] niet goed kunnen ondersteunen en begeleiden. De tante geeft evenmin emotionele toestemming voor het verblijf van [de minderjarige] bij de gezinshuisouders. De GI is daarom van mening dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het belang van haar verzorging en opvoeding nog steeds noodzakelijk is.
5.4
[de minderjarige] heeft in haar gesprek met de voorzitter verteld dat het goed gaat met haar. Ze volgt een opleiding en loopt stage bij de C&A. Ook zit ze op hip-hop les. Ze praat veel met [D] , de seksuoloog van de Prinsenstichting. Met haar heeft ze een fijn contact. Het is moeilijk om te zeggen wat ze het liefst zou willen. Het gaat goed met haar in het gezinshuis, maar ze zou toch wel liever bij haar tante willen wonen, of op termijn zelfstandig met begeleiding. [de minderjarige] heeft echter het gevoel dat haar mening er niet toe doet; er wordt toch niet naar haar geluisterd.
5.5
De raad adviseert het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad is van mening dat [de minderjarige] zich in het gezinshuis goed kan ontwikkelen. Bij de tante is dat ingewikkelder. Het grootste probleem is echter het huidige gebrek aan duidelijkheid over het perspectief. De raad adviseert de GI spoedig het perspectief van [de minderjarige] te bepalen, zodat de hulpverlening daarop aangepast kan worden en [de minderjarige] daar duidelijkheid over heeft.
5.6
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [de minderjarige] een kwetsbaar meisje is, met een verminderd intelligentieniveau. Zij vertoonde thuis bij de tante seksueel wervend gedrag richting mannen. Ook vanuit het gezinshuis heeft [de minderjarige] nog veelvuldig via de smartphone contact met mannen, hoewel zij hier volgens de seksuoloog beter mee om kan gaan. [de minderjarige] lijkt baat te hebben bij de methode van ‘Gentle Teaching’ waarbij zij bij het maken van keuzes wordt ondersteund en begeleid en aan haar wordt uitgelegd waarom zij bepaald gedrag beter kan vermijden. Een dergelijke aanpak sluit beter aan bij de behoefte van [de minderjarige] dan een aanpak die zich kenmerkt door begrenzen en verbieden.
5.7
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de tante inmiddels inziet dat uitsluitend begrenzen van [de minderjarige] , waarmee zij om alleszins begrijpelijke redenen eerder dacht het goede te doen voor [de minderjarige] en waardoor zij niet openstond voor hulpverlening, niet de enige manier en niet de beste manier is om met het seksueel wervende gedrag van [de minderjarige] om te gaan. De tante is bereid samen te werken met de GI en de Prinsenstichting en adviezen op te volgen. Zij ziet in wat de problematiek van [de minderjarige] is, welke aanpak daarvoor het beste is, en wil er alles aan doen om [de minderjarige] een betere toekomst te geven. Voorts is gebleken dat de gesprekken met [D] , de seksuoloog van de Prinsenstichting en de overige hulpverlening (in de vorm van Gentle Teaching) kunnen worden voortgezet ingeval [de minderjarige] bij de tante woont. Het hof is daarom van oordeel dat niet is gebleken dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] thans nog noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding en dat de uithuisplaatsing op korte termijn en na een goede overgangsperiode dient te worden beëindigd. Teneinde die goede overgang vanuit het gezinshuis naar de tante en een goede overgang naar het nieuwe schooljaar mogelijk te maken, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor de periode tot 15 augustus 2019 en voor het overige vernietigen.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het de machtiging tot de uithuisplaatsing tot 15 augustus 2019 betreft;
vernietigt de bestreden beschikking voor het overige en -in zoverre opnieuw recht doende- wijst af het verzoek van de GI voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing van 15 augustus 2019 tot 1 november 2019 betreft.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Dijk, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J. Kok, in tegenwoordigheid van L.S. van Tol als griffier en is op 23 juli 2019, bij ontstentenis van de voorzitter en de oudste raadsheer in het openbaar uitgesproken door de jongste raadsheer.