ECLI:NL:GHAMS:2019:2737

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
200.253.750/02 en 200.253.754/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van alimentatiebeschikkingen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in twee verzoeken tot schorsing van alimentatiebeschikkingen. De verzoeker, de man, heeft in hoger beroep verzocht om de werking van de eerdere beschikkingen van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2018 te schorsen. De man stelt dat hij in financiële problemen verkeert door de executie van de alimentatiebeschikkingen door de vrouw en de jongmeerderjarige. Hij heeft verzocht om de alimentatie voor de minderjarige en de jongmeerderjarige tijdelijk te verlagen. De vrouw en de jongmeerderjarige hebben verweer gevoerd en stellen dat er geen gronden zijn voor schorsing. Het hof heeft geoordeeld dat de man onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn verzoeken en dat er geen sprake is van misbruik van executiebevoegdheid. De verzoeken van de man zijn afgewezen en de beslissing over de proceskosten is gereserveerd voor de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.253.750/02
zaaknummer rechtbank: C13/642767 / FA RK 18-624
beschikking van de meervoudige kamer van 23 juli 2019 inzake
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. V.N. Sakkers te Amstelveen,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.E. Vande Voort te Badhoevedorp.
en in de zaak met zaaknummer 200.253.754/02:
zaaknummer rechtbank: C13/647092 / FA RK 18-7201
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. V.N. Sakkers te Amstelveen,
en
[de jongmeerderjarige] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster,
verder te noemen: [de jongmeerderjarige] ,
advocaat: mr. M.E. Vande Voort te Badhoevedorp.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar beschikkingen van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
2. Het geding in hoger beroep
In de zaak met zaaknummer 200.253.750/02
2.1.
De man heeft bij verzoekschrift, ingekomen op 30 januari 2019, verzocht de werking van de beschikking van 31 oktober 2018 te schorsen, van welke beschikking hij op diezelfde datum hoger beroep heeft ingesteld.
2.2.
De vrouw heeft op 4 april 2019 een verweerschrift tegen het schorsingsverzoek ingediend.
In de zaak met zaaknummer 200.253.754/02
2.3.
De man heeft bij verzoekschrift, ingekomen op 30 januari 2019, verzocht de werking van de beschikking van 31 oktober 2018 te schorsen, van welke beschikking hij op diezelfde datum hoger beroep heeft ingesteld.
2.4.
[de jongmeerderjarige] heeft op 4 april 2019 een verweerschrift tegen het schorsingsverzoek ingediend.

3.De feiten

3.1.
Uit de in september 2017 verbroken relatie van de man en de vrouw zijn geboren:
- [de jongmeerderjarige] , [in] 1997;
- [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), [in] 2006.
3.2.
De man is in loondienst. Zijn salaris bedraagt volgens de salarisspecificaties van augustus t/m oktober 2018 € 2.366,59 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en onregelmatigheidstoeslag.

4.Het verzoek

In de zaak met zaaknummer 200.253.750/02
4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van 18 januari 2018 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] dient te voldoen van € 300,- per maand en met ingang van 1 september 2018 van € 350,- per maand.
4.2.
De man verzoekt (naar het hof begrijpt) voor de duur van het geding in hoger beroep een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat de werking van de bestreden beschikking wordt geschorst voor zover de opgelegde bijdrage een bedrag van € 150,- per maand te boven gaat.
4.3.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoek af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van deze procedure, zijnde de griffierechten, alsmede de eigen bijdrage van de vrouw.
In de zaak met zaaknummer 200.253.754/02
4.4.
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de man met ingang van 1 september 2017 tot 1 september 2018 aan [de jongmeerderjarige] een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie dient te voldoen van € 300,- per maand.
4.5.
De man verzoekt (naar het hof begrijpt) voor de duur van het geding in hoger beroep een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat de werking van de bestreden beschikking wordt geschorst voor zover de opgelegde bijdrage een bedrag van € 50,- per maand te boven gaat.
4.6.
[de jongmeerderjarige] verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoek af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van deze procedure, zijnde de griffierechten, alsmede de eigen bijdrage van [de jongmeerderjarige] .

5.De motivering van de beslissing in beide zaaknummers

Ontvankelijkheid
5.1.
De vrouw heeft primair de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde gesteld omdat de man pas op een later moment ontbrekende stukken heeft overgelegd. Gelet op de hierna te nemen beslissing, heeft de vrouw onvoldoende belang bij het reeds thans beoordelen van dit verweer. Dit zal bij de behandeling van het hoger beroep aan de orde komen.
5.2.
Het hof zal de preliminaire verzoeken van de man en het verweer van de vrouw en [de jongmeerderjarige] daartegen gezamenlijk behandelen gelet op de onderlinge samenhang.
5.3.
De man verzoekt de werking van de bestreden beschikkingen te schorsen, althans een voorlopige voorziening te treffen waarbij de alimentatie ten behoeve van [de minderjarige] en [de jongmeerderjarige] op nihil wordt gesteld, althans op respectievelijk € 150,- per maand en € 50,- per maand. Ter onderbouwing van zijn verzoeken voert hij aan dat de vrouw en [de jongmeerderjarige] inmiddels zijn overgegaan tot executie van de bestreden beschikkingen. De advocaat van de man heeft hen gevraagd de executie op te schorten, maar hier is geen antwoord op gekomen. Volgens de man is met ingang van januari 2019 loonbeslag op zijn salaris gelegd als gevolg waarvan hij in de financiële problemen raakt. Daarnaast stelt hij dat sprake is van een restitutierisico. Als de alimentatie in hoger beroep op een lager bedrag wordt bepaald zal het lastig zijn voor hem het teveel betaalde terug te vorderen van de vrouw en [de jongmeerderjarige] .
5.4.
De vrouw en [de jongmeerderjarige] hebben verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man. Zij zijn kort gezegd van mening dat er geen gronden zijn om de verzoeken van de man toe te wijzen.
5.5.
Het hof begrijpt de verzoeken van de man, hoewel hij de verzoeken heeft geformuleerd als verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv, aldus dat de man verzoekt de werking van de bestreden beschikkingen (gedeeltelijk) te schorsen, nu dit het effect is wat de man met zijn verzoeken wil bewerkstelligen. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking daarvan schorsen.
Het hof merkt voorts op dat de man in de onderbouwing van beide verzoeken verzoekt de bijdragen op nihil te stellen, maar in zijn petita verzoekt de bijdrage ten behoeve van [de minderjarige] voorlopig op € 150,- per maand te bepalen en de bijdrage ten behoeve van [de jongmeerderjarige] voorlopig op € 50,- per maand te bepalen. Wat daar van zij, het hof zal de verzoeken van de man afwijzen en overweegt hiertoe als volgt.
Voor schorsing van de werking van de bestreden beschikking(en) is slechts plaats, indien (voortgezette) tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Een dergelijk misbruik zou in het onderhavige geval aan de orde zijn indien de vrouw en/of [de jongmeerderjarige] , mede gelet op de – voor hen kenbare – belangen van de man die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang hebben bij het gebruikmaken van hun bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Hiervan kan met name sprake zijn indien de beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na de beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feiten of omstandigheden meebrengen dat door executie van de beschikking klaarblijkelijk een noodtoestand zal ontstaan voor de man. Het enkele feit dat de bestreden beschikking wordt geëxecuteerd levert op zichzelf bezien niet zo’n feit of omstandigheid op. Bij de beoordeling van een schorsingsverzoek behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
5.6.
De man stelt enkel dat hij in de financiële problemen zal geraken, omdat de vrouw en [de jongmeerderjarige] zijn overgegaan tot executie van de bestreden beschikkingen. Van de man mag verwacht worden dat hij deze stelling nader concretiseert en (met stukken) onderbouwt. Dit heeft hij nagelaten. Volgens de man is met ingang van januari 2019 loonbeslag gelegd. Hij heeft echter geen salarisstrook overgelegd waar dit uit blijkt. Evenmin is uit andere stukken op te maken dat de man in een noodtoestand is geraakt. Het door de man zelf opgestelde overzicht van zijn lasten is hiertoe onvoldoende. Voor zover de man heeft verzocht de werking van de beschikkingen te schorsen voor zover de bijdrage ten behoeve van [de minderjarige] het bedrag van € 150,- per maand overstijgt en de bijdrage ten behoeve van [de jongmeerderjarige] het bedrag van € 50,- per maand overstijgt, overweegt het hof dat de man deze bedragen op geen enkele wijze nader heeft toegelicht en onderbouwd.
Aldus is niet gebleken van na de beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feiten of omstandigheden die meebrengen dat door executie van de beschikkingen klaarblijkelijk een noodtoestand voor hem zal ontstaan. Door de man is verder niet gesteld, noch is gebleken, dat de bestreden beschikkingen op een feitelijke of juridische misslag berusten. Voorts is niet gesteld of gebleken dat voortgezette tenuitvoerlegging om andere redenen misbruik van executiebevoegdheid oplevert. De man heeft nog aangevoerd dat aan zijn zijde sprake is van een debiteurenrisico, in het geval het hof in de bodemprocedure de beslissingen van de rechtbank zal vernietigen of substantieel zal matigen. Zonder nadere toelichting valt echter niet in te zien hoe het bestaan van een dergelijk risico tot de conclusie moet leiden dat de vrouw en [de jongmeerderjarige] geen in redelijkheid te respecteren belang hebben bij voortgezette executie. Het hof zal de verzoeken van de man afwijzen.
5.7.
Nu de vrouw en [de jongmeerderjarige] hun verzoek om een proceskostenveroordeling hebben beperkt tot het griffierecht en de door hen verschuldigde eigen bijdrage(n), ziet het hof aanleiding de beslissing over de proceskosten te reserveren tot de uitspraak in de hoofdzaak.

6.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.253.750/02:
wijst het verzoek van de man af;
reserveert de beslissing over de proceskosten tot de uitspraak in de hoofdzaak;
In de zaak met zaaknummer 200.253.754/02:
wijst het verzoek van de man af;
reserveert de beslissing over de proceskosten tot de uitspraak in de hoofdzaak.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier en is op 23 juli 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.