Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het ter zitting verhandelde is naar voren gekomen dat er vanaf de geboorte van [kind A] zorgen zijn over de opvoedomgeving bij de moeder. De moeder is na de bevalling van [kind A] opgenomen op de PAAZ en aansluitend is intensieve (thuis)begeleiding ingezet. In september 2015 is de GI betrokken geraakt in een drangkader. Er is daarna onder andere hulpverlening door Families First ingezet, ambulante hulp in de vorm van wekelijkse bezoeken om te onderzoeken of uithuisplaatsing van [kind A] kon worden voorkomen. De moeder was wisselend bereid tot samenwerking met de hulpverlening. Zij heeft meermaals het contact met de hulpverlening afgebroken. Vanwege de toenemende zorgen over de ontwikkeling van [kind A] en zijn veiligheid in de thuissituatie is hij begin 2017 uit huis geplaatst. De zorgen zagen onder meer op zijn ontwikkel- en taalachterstand. [kind A] werd in de thuissituatie bij de moeder ernstig ondergestimuleerd en hij kwam nauwelijks in aanraking met andere kinderen als gevolg waarvan hij zich in sociaal-emotioneel opzicht niet goed kon ontwikkelen. Daarnaast was de veiligheid van [kind A] in de thuissituatie niet gewaarborgd omdat de moeder onvoldoende in staat was risico’s in te schatten.
[kind A] is aanvankelijk in een crisispleeggezin geplaatst en met ingang van maart 2017 in het huidige perspectiefbiedende pleeggezin. [kind A] liet in het crisispleeggezin al een vooruitgang zien. In het huidige pleeggezin ontwikkelt hij zich verder. Hij is goed gegroeid, hij is zindelijk geworden, hij gaat met plezier naar school en hij kan zich beter verstaanbaar maken dan voorheen. De spraak- en taalontwikkeling van [kind A] blijft een aandachtspunt. Hij loopt op dit gebied nog steeds fors achter ten opzichte van leeftijdsgenootjes. [kind A] is kwetsbaar als gevolg van zijn jonge leeftijd en ontwikkelingsachterstand.
Het hof is, gelet op de lange hulpverleningsgeschiedenis, alsmede gelet op de leeftijd en kwetsbaarheid van [kind A] , van oordeel dat de aanvaardbare termijn waarbinnen de moeder in staat zou moeten zijn de opvoeding voor [kind A] te dragen, al is verstreken. Het hof overweegt in dit verband dat het de moeder ondanks langdurige en intensieve hulpverlening niet is gelukt [kind A] in de thuissituatie te bieden wat hij nodig heeft. Zij was onvoldoende in staat om te profiteren van de thuis geboden hulp en zij was moeilijk te begeleiden. Zij stond tweeslachtig tegenover de hulpverlening en er leek sprake te zijn van een patroon waarbij zij telkens op enig moment de hulpverlening afwees. Hierdoor was het niet mogelijk een zodanige opvoedsituatie voor [kind A] vorm te geven dat aan de basisvoorwaarden voor zijn veilige ontwikkeling was voldaan. Nu de aanvaardbare termijn is verstreken zijn een (jaarlijks te verlengen) ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing niet langer passende maatregelen.
Het hof volgt de moeder niet in haar stelling dat de zorgen over de ontwikkeling van [kind A] die hebben geleid tot de uithuisplaatsing mogelijk (enkel) het gevolg zouden zijn van een beperking bij [kind A] . Het is op dit moment inderdaad niet duidelijk of er bij [kind A] sprake is van een beperking, dit zal in het komende jaar nader moeten worden onderzocht. Dit neemt echter niet weg dat [kind A] in de thuissituatie bij de moeder ernstig ondergestimuleerd werd en dat het de moeder onvoldoende lukte om bij hem aan te sluiten. [kind A] liet al snel na de uithuisplaatsing een positieve ontwikkeling zien. Ook thans blijkt tijdens de omgangsmomenten dat de moeder, hoewel zij liefdevol en zorgzaam is jegens [kind A] , nog steeds veel moeite heeft om bij hem aan te sluiten, om welke reden is besloten de begeleiding bij de bezoeken te continueren om de moeder hierin te sturen en te begeleiden. Het hof overweegt voorts dat als er bij [kind A] inderdaad sprake blijkt te zijn van een beperking dit extra opvoedvaardigheden van zijn verzorger(s) vraagt. De pleegouders bieden [kind A] rust, regelmaat en continuïteit, hij wordt gestimuleerd in zijn taal- en spraakontwikkeling en er wordt op school voor hem extra hulp en begeleiding ingezet.
De moeder heeft voorts niet altijd haar medewerking verleend aan noodzakelijke gezagsbeslissingen over [kind A] . Zo heeft zij geweigerd toestemming te geven voor het aanvragen van een ID-kaart, heeft zij eerder verleende instemming meermaals ingetrokken en heeft zij geen toestemming gegeven voor individuele ondersteuning in de klas gericht op de taal- en spraakachterstand.
Het is ook om die reden in het belang van [kind A] dat het gezag van de moeder wordt beëindigd zodat er duidelijkheid over zijn opvoedperspectief bestaat en hij optimaal kan profiteren van de benodigde hulpverlening.