Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
De spullen van de man staan al geruime tijd klaar. Het gaat om een aantal dozen met papieren van de man, en zijn persoonlijke spullen. (…) Ik heb hem in januari 2017 verzocht zijn spullen te komen ophalen. (…) Wat mij betreft kan de man op zaterdag 22 juli 2017 om 13.00 uur de dozen komen ophalen.”Blijkens het proces-verbaal van de comparitie heeft de man daarop geantwoord:
“Ik zal ervoor zorgen dat ik de dozen op zaterdag 22 juli 2017 om 13.00 uur bij de vrouw kom ophalen.”Daarna heeft de man gesteld dat hij niet alle persoonlijke bezittingen heeft ontvangen. In hoger beroep voert de vrouw aan dat zij al alle spullen van de man aan hem heeft meegegeven, inclusief pak, muntencollecties, laptop en telefoons. Evenals de rechtbank kan het hof gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw van de stelling van de man dat zij na 22 juli 2017 nog persoonlijke bezittingen van de man in haar bezit heeft, de vrouw niet veroordelen tot afgifte van die goederen, nu niet valt vast te stellen wie van beide partijen het gelijk aan zijn zijde heeft. Voor wat betreft de verdeling van de inboedel had het op de weg van de man gelegen gedetailleerd aan te geven welke inboedelgoederen hij nog van de vrouw wenst te ontvangen en wat de waarde van die goederen, inclusief de stofzuiger, en de totale inboedel is. Nu de man dat heeft nagelaten, heeft hij niet voldaan aan zijn stelplicht en faalt de grief. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding de man toe te laten tot bewijs van zijn stellingen op dit punt, temeer nu zijn bewijsaanbod onvoldoende specifiek en onvoldoende concreet is.