ECLI:NL:GHAMS:2019:2709

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
200.243.421/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging ondercuratelestelling en afwijzing verzoek andere curator te benoemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondercuratelestelling van een betrokkene, geboren in 1947. De betrokkene, die lijdt aan ernstige cognitieve beperkingen als gevolg van een langdurige alcoholverslaving, was eerder door de kantonrechter onder curatele gesteld op verzoek van haar nicht. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene haar belangen niet behoorlijk kan waarnemen en dat haar veiligheid in gevaar is door haar lichamelijke en geestelijke toestand. De betrokkene heeft in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en een andere curator te benoemen, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een andere maatregel dan ondercuratelestelling. De curator, ZEKER Financiële Zorgverlening B.V., is als geschikt bevonden, ondanks de bezwaren van de betrokkene en haar nicht. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het belang van de betrokkene voorop staat. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij ook de rol van de heer [B] als mantelzorger en de financiële situatie van de betrokkene zijn meegewogen. Het hof heeft geconcludeerd dat de betrokkene niet in staat is om haar eigen belangen te behartigen en dat de huidige curator adequaat handelt in het belang van de betrokkene.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht team familie- en jeugdrecht.
zaaknummer: 200.243.421/01
zaaknummer rechtbank: : 6974160 CB VERZ 18-69 jb
beschikking van de meervoudige kamer van 16 juli 2019 inzake
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. R.A.M. Schram te Haarlem,
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- de verzoekster in eerste aanleg en verweerster in hoger beroep [nicht] , (hierna te noemen: de nicht), advocaat: mr. J. Nagtegaal te Breukelen;
- het Openbaar Ministerie.
Als informant is aangemerkt:
ZEKER Financiële Zorgverlening B.V. (hierna ook te noemen: de curator).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de kantonrechter) van 19 juni 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De betrokkene is op 13 juli 2018 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De nicht heeft op 21 september 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de betrokkene van 3 augustus 2018 met bijlagen, ingekomen op 6 augustus 2018;
- een brief van de zijde van de nicht van 5 maart 2019 met bijlagen, ingekomen op 6 maart 2019;
- een brief van de zijde van de nicht van 12 maart 2019 met bijlagen, ingekomen op 13 maart 2019;
- een faxbericht van de zijde van de nicht van 15 maart 2019 met bijlage;
- een faxbericht van de zijde van de nicht van 18 maart 2019 met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 20 maart 2019 plaatsgevonden. De betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Ook zijn verschenen de nicht, bijgestaan door haar advocaat die een pleitnotitie heeft overgelegd. De heer [A] is namens de curator verschenen.

3.De feiten

De betrokkene is geboren [in] 1947. Zij is de dochter van [X] en [Y] , die inmiddels zijn overleden.
Het enige resterende familielid van de betrokkene is de nicht. Zij is de dochter van de broer van [Y] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter op verzoek van de nicht de betrokkene onder curatele gesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand en ZEKER Financiële Zorgverlening B.V. benoemd tot curator.
4.2
De betrokkene verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de nicht af te wijzen, met veroordeling van de nicht in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep. Ter zitting in hoger beroep heeft de betrokkene subsidiair verzocht een bewindvoerder te benoemen.
4.3
De nicht verzoekt primair om de betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. De nicht verzoekt subsidiair de betrokkene onder bewind te stellen en een mentorschap in te stellen ten behoeve van de betrokkene, met benoeming van ZEKER Financiële Zorgverlening B.V. tot mentor, althans een beschermingsmaatregel te treffen die het hof juist acht en daarbij een beloning voor de bewindvoerder en/of mentor vast te stellen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor of de betrokkene terecht onder curatele is gesteld of dat een minder verstrekkende maatregel mogelijk is en of de benoeming van ZEKER Financiële Zorgverlening B.V. tot curator in dat geval in stand dient te blijven.
5.2
Op grond van artikel 1:378 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een meerderjarige door de rechter onder curatele worden gesteld wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. gewoonte van drank- of drugsmisbruik,
en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
5.3
Op grond van artikel 1:383 lid 1 BW benoemt de rechter bij het instellen van de curatele of zo spoedig mogelijk daarna een curator. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel omtrent de geschiktheid van de te benoemen persoon.
De rechter volgt op grond van het tweede lid van dat artikel bij de benoeming van de curator de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
5.4
De betrokkene kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en betoogt dat zij niet onder curatele gesteld had moeten worden en dat ZEKER financiële zorgverlening B.V. niet tot curator had moeten worden benoemd. Ter onderbouwing van dit standpunt voert zij het volgende aan.
Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat het voldoende aannemelijk is dat de betrokkene haar belangen niet behoorlijk kan waarnemen. De omstandigheid dat zij niet wist dat haar mantelzorger, de heer [B] , grote bedragen van haar rekening heeft gepind, betekent niet dat zij haar belangen niet behoorlijk zou waarnemen. De betrokkene heeft ter zitting in eerste aanleg uitvoerig toegelicht waarom zij haar woning voor € 160.000,- heeft verkocht. De woning is in bewoonde staat verkocht en er waren gebreken en achterstallig onderhoud. Bovendien is het de eigen keuze van de betrokkene om haar woning al dan niet met onderwaarde te verkopen. Daarbij heeft de betrokkene aanvullende afspraken gemaakt met de heer [B] op basis waarvan zij voor de rest van haar leven om niet in de woning kan blijven wonen, welk woonrecht zij, indien zij dat wenst, ook mag omruilen voor een andere woning aan de [straat] in [woonplaats] , in het bezit van de heer [B] . Dit heeft de betrokkene inmiddels gedaan omdat die woning gelijkvloers is. De betrokkene is dan ook van mening dat zij voor haar voordelige afspraken heeft kunnen maken. Voort is het, nu zij in de woning in [woonplaats] woont, ook niet onlogisch dat zij kosten voor het onderhoud van die woning maakt. Zij heeft de heer [B] opdracht gegeven geld voor haar op te nemen, zodat zij de woning opnieuw kon inrichten.
Hetgeen de kantonrechter heeft overwogen ten aanzien van de stankoverlast die is gemeld door buren, is onjuist. In het verleden heeft de betrokkene alcoholproblemen gehad, maar die zijn sinds 2014 niet meer aan de orde. In 2017 was de betrokkene fysiek niet in staat haar woning schoon te maken, doordat zij slecht ter been was, maar dat was een momentopname van meer dan een jaar geleden. De thuiszorgverlener kwam destijds niet en verder kwam niemand de betrokkene helpen waardoor de ontlasting van de hond op de bovenverdieping niet werd opgeruimd. Dit alles zegt bovendien niets over het vermogen van de betrokkene haar financiën te beheren en kan dan ook niet leiden tot ondercuratelestelling.
De curator kan bovenal niet in staat geacht worden de financiële belangen van de betrokkene te behartigen nu het bedrijf van de curator zelf al enkele jaren verlies maakt en dus niet beschikt over een gezonde financiële huishouding. Bovendien is de curator slechts tweemaal langsgekomen in de afgelopen negen maanden. De bestreden beschikking dient dan ook te worden vernietigd en het verzoek tot ondercuratelestelling dient te worden afgewezen, aldus de betrokkene.
5.5
De nicht verweert zich als volgt.
De zorgen over de bemoeienis van de heer [B] met betrokkene vormden de aanleiding om het verzoek tot ondercuratelestelling in te dienen. Hij is ook zeer nauw betrokken bij de onderhavige procedure. De heer [B] en niet de betrokkene lijkt het dan ook in de onderhavige procedure voor het zeggen te hebben. De advocaat van de betrokkene heeft ter zitting in eerste aanleg verklaard de heer [B] al jaren te kennen. Bovendien staat de advocaat de heer [B] bij in de procedure van de curator tegen de heer [B] inzake het verdwenen geld van de betrokkene. De stellingen van de advocaat zijn dan ook enkel in het belang van de heer [B] . Zo schuift de advocaat van de betrokkene harde medische feiten over de zeer ernstige cognitieve schade waarvan bij de betrokkene sprake is, in de onderhavige procedure terzijde. Het is juist in het belang van de betrokkene dat haar stoornissen en beperkingen erkend worden en dat haar hulp en bescherming worden geboden. Met de onderhavige procedure probeert de heer [B] beschikking te krijgen over de gelden van de betrokkene. De kantonrechter heeft zich in de bestreden beschikking dan ook terecht gebaseerd op de door de nicht in eerste aanleg overgelegde rapporten en verklaringen van de psychiater en het Sociaal Wijkteam en overwogen dat de betrokkene haar belangen niet goed kan waarnemen wegens lichamelijke of geestelijke beperkingen. Dat het rapport van de psychiater stamt uit 2014 doet niet af aan de juistheid daarvan, nu de conclusies uit het rapport een gevolg zijn van een langdurige opname en beoordeling en de beperkingen van de betrokkene een permanent karakter hebben. Voorts is gebleken dat de betrokkene zichzelf meermaals heeft verwaarloosd en in 2014 ook al eens een verkeerde persoon haar vertrouwen heeft gegeven. Zij woont op dit moment in een bijruimte van de woning van de heer [B] en zijn echtgenoot. Tegen de curator heeft de betrokkene gezegd dat zij € 1.200,- per maand aan huur betaalt terwijl zij in deze zaak beweert dat zij de rest van haar leven om niet van de heer [B] kan huren. Wanneer de curator de betrokkene bezoekt, volgt de heer [B] hem op de voet. Verder is het hele terrein om de woning omgeven door hekken en bewakingscamera’s. De betrokkene wordt door de heer [B] op deze manier afgeschermd van de buitenwereld.
De huidige curator voorkomt dat misbruik wordt gemaakt van de betrokkene en dat haar goederen en gelden worden verkwist. Ondercuratelestelling is dan ook noodzakelijk, daar andere beschermingsmaatregelen onvoldoende bescherming bieden, aldus de nicht.
5.6
De curator heeft ter zitting in hoger beroep het volgende verklaard.
De rechtbank en verschillende accountants toetsen de curator jaarlijks en hebben ook dit jaar de nodige certificaten opnieuw afgegeven.
Op 19 juni 2018, vlak voordat de betrokkene feitelijk onder curatele werd gesteld, heeft de heer [B] ruim € 30.000,- van de rekening van de betrokkene opgenomen. Sindsdien leeft de betrokkene van dit bedrag, waarvan volgens de heer [B] inmiddels slechts € 6.000,- over is. Ook heeft de curator een pinpas van de rekening, waarop het leefgeld van de betrokkene wordt gestort, per post aan haar verzonden. Vermoedelijk heeft de heer [B] deze onderschept, nu de betrokkene zegt deze niet te hebben ontvangen.
Doordat deze zaak complex is, heeft de heer [A] met name het financiële gedeelte van de ondercuratelestelling voor zijn rekening genomen en is hij daarom slechts twee keer langsgekomen. Zijn collega mevrouw [C] richt zich op het persoonlijke welzijn van betrokkene en zij is inmiddels meerdere malen op bezoek geweest bij de betrokkene. Ook heeft zij contact met de huisarts van de betrokkene, aldus de curator.
5.7
Het hof overweegt dat bij de beoordeling van de vraag of de maatregel van curatele gerechtvaardigd is, in deze zaak tevens het beeld en de medische feiten uit de voorgaande jaren van belang zijn.
In januari 2014 is de betrokkene door de GGD onderkoeld en ernstig verwaarloosd aangetroffen in haar woning. Op dat moment woonde de heer [D] bij haar in de woning zonder dat sprake was van een huurovereenkomst. Hij was in het bezit van de bankpas van de betrokkene en, net als de betrokkene, alcoholafhankelijk. De betrokkene is vervolgens van 28 januari 2014 tot 25 februari 2014 opgenomen geweest in het Kennemergasthuis, waarna zij tot en met eind augustus 2014 in het revalidatiecentrum Sloterhof te Haarlem heeft verbleven. Voor cognitieve diagnostiek is zij door de Brijder verslavingszorg doorverwezen naar Juliana-Oord. Aldaar heeft diagnostiek van de betrokkene plaatsgevonden onder leiding van psychiater I. van der Schaaf (hierna: de psychiater). Uit het rapport van de psychiater blijkt dat de betrokkene een kwetsbare oudere dame is met een blijvende geestelijke stoornis en/of beperkingen. Zij is jarenlang afhankelijk geweest van een alcoholverslaving als gevolg waarvan zij ernstige permanente cognitieve schade heeft opgelopen. De betrokkene heeft verschillende cognitieve stoornissen, te weten persisterende amnestische stoornis door alcohol (Korsakov), cognitieve stoornis NAO en Normal Pressure Hydrocephalus, in het Nederlands Hydrocefalie, vorming van een waterhoofd als gevolg van een gestoorde omloop van het hersen- en ruggenmergsvocht. Deze stoornissen gaan gepaard met ernstige cognitieve beperkingen. Uit het rapport volgt dat de betrokkene geen ziekte-inzicht heeft en niet in staat is om voor zichzelf te zorgen. Besloten is dan ook de betrokkene niet te behandelen omdat de kans op verbetering erg klein is. Het Juliana-Oord heeft daarom geadviseerd dat de betrokkene in een Korsakov afdeling van een verpleeghuis of een Korsakov RIBW zou gaan wonen. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft in haar brief van 18 september 2014 een indicatiebesluit afgegeven tot en met 15 september 2029 zodat de betrokkene zeven dagen per week de volgende zorg zal ontvangen: verblijf, begeleiding inclusief dagbesteding, persoonlijke verzorging, verpleging en behandeling omdat zij een beschermde woonomgeving nodig heeft met zeer intensieve zorg met de nadruk op begeleiding. Temeer nu zij naast haar hogere leeftijd ook niet-aangeboren hersenletsel heeft.
Ondanks bovengenoemd indicatiebesluit is de betrokkene na afsluiting van de opname in Juliana-Oord, weer in haar eigen woning gaan wonen en heeft zij een hond in huis genomen. In augustus 2017 is de GGD opnieuw betrokken geraakt wegens stankoverlast en zijn de woning van de betrokkene en zijzelf ernstig verwaarloosd aangetroffen. Hierbij is het schoonmaakbedrijf van de heer [B] door de GGD ingeschakeld om de woning eenmalig te reinigen. Hij is sindsdien betrokken gebleven bij de betrokkene en heeft zich met zijn echtgenoot opgeworpen als mantelzorger van de betrokkene. De betrokkene die op dat moment reeds zorg mijdend was, heeft sindsdien alle zorg geweigerd omdat zij de mantelzorg van de heer [B] en zijn echtgenoot prefereerde. Zij werd daarbij ook wantrouwend naar de medewerkers van het Sociaal Wijkteam. Naar aanleiding hiervan en het vermoedelijke toegenomen alcoholgebruik van de betrokkene, heeft het Sociaal Wijkteam op 25 mei 2018 melding gemaakt van de situatie bij de nicht van de betrokkene, Veilig Thuis en de Stichting Veilig Ouder Worden.
5.8
Duidelijk is dat bij de betrokkene sprake is van een niet omkeerbare ernstige cognitieve beperking en dat zij daardoor haar eigen belangen onvoldoende heeft kunnen beschermen. Tevens lijkt zij te worden afgeschermd van mensen die vragen stellen met betrekking tot haar keuzes. Ter zitting heeft de betrokkene bepleit dat zij haar eigen keuzes kan maken, en dat zij de inzet van de heer [B] en zijn vrouw zeer op prijs stelt. Uit de naar voren gebrachte feiten en omstandigheden oordeelt het hof echter dat er grote twijfels zijn over de vraag of deze mantelzorgers wel voor de belangen van betrokkene opkomen. De betrokkene beseft niet op welke wijze haar financiële situatie in haar nadeel is veranderd. Na de verkoop van haar oude woning is met betrekking tot haar huisvesting geen controleerbare afspraak tot stand gekomen. De betrokkene staat op geen enkele wijze meer open voor andere hulpverlening en ondersteuning dan die van de heer [B] . Dit gaat zelfs zover dat zij dezelfde advocaat haar belangen in deze procedure laat behartigen als degene die in de civiele procedure van de curator tegen de heer [B] laatstgenoemde bijstaat. Dat het vertrouwen van de betrokkene in de heer [B] risico’s met zich brengt blijkt uit de bevindingen van de curator.
Sinds de bestreden beschikking is de curator gebleken dat de heer [B] in het bezit is van de pinpas van de betrokkene en dat de heer [B] in de periode van oktober 2017 tot 30 juni 2018 de mogelijkheid heeft gehad om gelden op te nemen. De curator heeft inmiddels namens de betrokkene op 10 juli 2018 aangifte bij de politie gedaan tegen de heer [B] . De curator heeft uit het verloop van de rekeningen van betrokkene opgemaakt dat in ieder geval € 133.846,- is opgenomen van de rekening. Volgens de curator is het vermogen van de betrokkene tot vrijwel nul gereduceerd. Het bedrag uit de opbrengst van de verkoop van de voormalige koopwoning van de betrokkene is eveneens verdwenen. In het kader van deze aangifte is de betrokkene als getuige gehoord door de politie. Ter zitting in eerste aanleg en tijdens het verhoor van de politie heeft de betrokkene verklaard niet over internetbankieren te beschikken alsmede de heer [B] geen toestemming te hebben gegeven internetbankieren namens haar aan te vragen. Wel zegt zij de heer [B] toestemming te hebben gegeven om voor haar pintransacties te doen, echter blijkt uit haar verklaringen dat zij geen weet heeft van de hoogte van de afgeschreven bedragen.
De verkoop van de voormalige woning roept ook grote vragen op als het gaat om het beoordelingsvermogen van de betrokkene. Zij heeft de woning aan de heer [B] verkocht voor € 160.000,- terwijl de WOZ-waarde op 1 januari 2017 € 339.000,- bedroeg en een taxateur in opdracht van de curator, de woning op 27 februari 2018 op € 250.000,- heeft getaxeerd, met inachtneming van de slecht staat van onderhouden van de woning. De betrokkene wist bij de politie, de rechtbank en tegenover medewerkers van het Sociaal Wijkteam, zeer weinig tot niets over de verkoop van haar woning te vertellen. Zij was in de overtuiging dat zij met de verkoop van haar woning het eigendom verkreeg over een nieuwe woning, althans dat zij de rest van haar leven om niet in een andere woning, in het bezit van de heer [B] , zou kunnen wonen. Dit is niet schriftelijk vastgelegd en bij aanvang van de ondercuratelestelling bleek uit verklaringen van de betrokkene dat zij wel degelijk huur betaalde van € 1.200,- (inclusief) per maand. Inmiddels woont zij om niet in een aanbouw van de woning van de heer [B] . De betrokkene heeft de verbouwing van deze aanbouw zelf gefinancierd.
5.9
Gelet op het voorgaande is voor het hof vast komen te staan dat de betrokkene duurzaam haar belangen niet behoorlijk waarneemt en haar veiligheid in gevaar brengt als gevolg van haar lichamelijke en geestelijke toestand en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd, zodat is voldaan aan de wettelijke gronden voor ondercuratelestelling.
Een minder verstrekkende maatregel acht het hof gezien de diagnose van de betrokkene en haar onmogelijkheid zichzelf te beschermen tegen inmenging van derden, niet aangewezen. Voor zover de betrokkene ter zitting in hoger beroep heeft verzocht een onderbewindstelling uit te spreken, zal het hof dit verzoek dan ook afwijzen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.1
Voor zover betrokkene heeft bedoeld te verzoeken een andere curator te benoemen, zal het hof dit verzoek eveneens afwijzen nu niet aannemelijk is gemaakt noch anderszins is gebleken dat hiertoe aanleiding is. De curator wordt jaarlijks getoetst door de rechtbank en accountants; zij hebben de certificaten dit jaar opnieuw verstrekt zodat geen formele bezwaren bestaan tegen de huidige curator. Tevens is in de uitvoering van de ondercuratelestelling gebleken dat de curator adequaat en in het belang van de betrokkene heeft gehandeld door voor de persoonlijke aangelegenheden een collega van hem te benoemen als mentor voor de betrokkene. Gezien de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, acht het hof dit in haar belang.
5.11
Gelet op de bovengenoemde uitkomst is de door de betrokkene verzochte veroordeling van de nicht in de proceskosten van beide instanties niet aan de orde. Dit verzoek van de betrokkene zal worden afgewezen. Het hof zal de kosten compenseren op na te melden wijze.
5.12
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 19 juni 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
draagt de griffier op om op de voet van artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, in verband met aantekening in het Centraal Curatele- en bewindregister;
compenseert de proceskosten aldus, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. G.W. Brands-Bottema en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 16 juli 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.