ECLI:NL:GHAMS:2019:2706
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van partneralimentatie en de beoordeling van de behoefte en draagkracht
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van partneralimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had een verzoek ingediend om de man te verplichten tot het betalen van een uitkering tot haar levensonderhoud. De rechtbank Noord-Holland had eerder, op 1 november 2017, dit verzoek afgewezen. De vrouw stelde dat zij een huwelijksgerelateerde behoefte had aan een uitkering van € 986,52 bruto per maand, terwijl de man betwistte dat zij in haar levensonderhoud niet zelf kon voorzien. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw een netto bijstandsuitkering van € 946,73 per maand ontvangt en dat deze uitkering niet als een voorliggende voorziening voor partneralimentatie kan worden beschouwd. Het hof oordeelde dat de vrouw voldoende had aangetoond dat haar behoefte aan levensonderhoud ten minste het bedrag van de bijstandsuitkering bedraagt.
De man, die een eenmanszaak heeft, betwistte de draagkracht om de door de vrouw verzochte alimentatie te betalen. Het hof heeft de financiële gegevens van de man beoordeeld en geconcludeerd dat hij geen draagkracht heeft voor de gevraagde uitkering. De man had een bedrijfsresultaat van € 28.886,- in 2017, maar na aftrek van lasten en kosten, waaronder de kosten voor zijn inwonende zoon, bleek er onvoldoende ruimte te zijn voor de alimentatie. Het hof heeft de grief van de vrouw, die pas ter zitting in hoger beroep was ingediend, niet in behandeling genomen omdat deze in strijd was met de beginselen van een goede procesorde. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de vrouw niet in haar verzoek werd ontvangen.