ECLI:NL:GHAMS:2019:2701

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
200.237.046/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van curatoren voor geleden schade en de rol van redelijkheid en billijkheid in civiele procedures

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de aansprakelijkheid van niet-professionele curatoren voor schade die is geleden door hun curandus, [geïntimeerde]. De curatoren, [appellant sub 1] en [appellante sub 2], zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin zij gedeeltelijk aansprakelijk zijn gesteld voor schade die [geïntimeerde] heeft geleden. De curatoren hebben de kosten van zorg en begeleiding betaald vanuit het persoonsgebonden budget (PGB) van [geïntimeerde], maar na wijziging van het indicatiebesluit door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) zijn deze kosten niet meer vergoed. Het Zorgkantoor heeft vervolgens bedragen teruggevorderd van [geïntimeerde], wat heeft geleid tot deze procedure.

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat de curatoren niet hebben gehandeld zoals een goed curator betaamt, en heeft hen veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [geïntimeerde]. De curatoren zijn in hoger beroep gegaan, waarbij zij de vernietiging van het vonnis vorderen en de afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde]. In incidenteel hoger beroep heeft [geïntimeerde] een grief ingediend tegen de wijze van vaststelling van de schadevergoeding.

Het hof heeft besloten om een comparitie van partijen te gelasten, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun standpunten verder toe te lichten en te proberen tot een minnelijke regeling te komen. De comparitie zal plaatsvinden onder leiding van raadsheer-commissaris mr. H.A. van den Berg. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden, in afwachting van de uitkomst van de comparitie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.237.046/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 5606328 / CV EXPL 16-11922
arrest van de meervoudige familiekamer van 16 juli 2019
inzake:

1.[appellant sub 1] ,

2. [appellante sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
tevens geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
advocaat mr. M.J. Drost te Leusden,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
tevens appellant in incidenteel hoger beroep,
gemachtigde: mr. J.I. Vervest te Heemskerk.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna ook wel “de curatoren” of “de ouders” respectievelijk “ [geïntimeerde] ” genoemd.
De curatoren zijn bij dagvaarding van 8 maart 2018 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 december 2017, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en de curatoren als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met productie;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

In principaal en in incidenteel hoger beroep
3.1.
Het geschil tussen [geïntimeerde] en de curatoren betreft het volgende.
3.1.1.
[geïntimeerde] - geboren [in] 1988 - is bij beschikking van 4 september 2007 van de rechtbank Noord-Holland onder curatele gesteld. Zijn ouders, [appellant sub 1] en [appellante sub 2] , zijn bij laatstgenoemde beschikking samen benoemd tot curator.
3.1.2.
[geïntimeerde] heeft in de jaren 2012 en 2013 zorg en begeleiding ontvangen van de Stichting Safe Houses en Solutions (hierna: Safe Houses). De curatoren hebben de kosten van de genoemde zorg en begeleiding voldaan vanuit het persoonsgebonden budget (hierna: PGB) dat aan [geïntimeerde] was toegekend. Op 25 april 2013 is het indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) in overleg met de curatoren gewijzigd van PGB naar Zorg in Natura (ZiN).
3.1.3.
Bij beschikking van 13 juni 2013 van de sectie kanton van de rechtbank Noord-Holland is de curatele opgeheven, met ingang van de datum waarop die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Tegen deze beschikking is geen hoger beroep ingesteld.
3.1.4.
Het Zorgkantoor heeft bij beschikking van 12 juni 2013 € 14.244,62 teruggevorderd van [geïntimeerde] ter zake van voornoemde zorg en begeleiding over het jaar 2012. Bij besluit van 30 mei 2014 is alsnog een bedrag van € 2.678,76 goedgekeurd. [geïntimeerde] heeft tegen voornoemde besluiten bezwaar gemaakt. Het bezwaar van [geïntimeerde] is bij besluit van 24 december 2014 ongegrond verklaard. Bij besluit van 1 mei 2015 is het bezwaar van [geïntimeerde] vervolgens alsnog gedeeltelijk gegrond verklaard.
[geïntimeerde] heeft tegen de besluiten van 24 december 2014 en 1 mei 2015 bij de sectie Bestuursrecht van de rechtbank Noord-Holland beroep aangetekend. Het beroep tegen het besluit van 24 december 2014 is bij uitspraak van 29 februari 2016 niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen de beschikking van 1 mei 2015 is in diezelfde uitspraak ongegrond verklaard.
3.1.5.
Het Zorgkantoor heeft bij brief van 30 maart 2016 een bedrag van € 19.955,11 teruggevorderd van [geïntimeerde] . Het gaat hierbij om een bedrag van € 11.565,87 over het jaar 2012 en een bedrag van € 8.389,24 over het jaar 2013.
[geïntimeerde] heeft met het Zorgkantoor een betalingsregeling getroffen, inhoudende dat hij maandelijks een bedrag van € 200,00 voldoet.
3.1.6.
[geïntimeerde] heeft in deze procedure – voor zover in hoger beroep nog van belang - veroordeling van de curatoren gevorderd tot betaling van een bedrag van € 19.955,11 aan hoofdsom en € 770,- aan eigen bijdrage voor juridische bijstand, daartoe stellende dat de curatoren voor voormelde bedragen aansprakelijk zijn, aangezien zij niet gehandeld hebben zoals een goed en kundig curator betaamt. PGB gelden zijn uitgegeven voor kosten waarvoor dit budget – aldus [geïntimeerde] – niet bedoeld was, hetgeen de curatoren behoorden te weten.
3.1.7.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de curatoren veroordeeld aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 9.977,55. Voor het overige zijn de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen en is bepaald dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt. De vordering van [geïntimeerde] is toegewezen uit hoofde van schadevergoeding, waarbij de omvang van de schade met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid door de kantonrechter op dat bedrag is begroot. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen de curatoren in het principaal hoger beroep met vier grieven op, waarbij de curatoren ook een bewijsaanbod doen. De curatoren vorderen vernietiging van het vonnis, en alsnog – kort gezegd – afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] .
In incidenteel hoger beroep heeft [geïntimeerde] een grief geformuleerd, die zich richt tegen de – wijze van vaststelling van de – omvang van de schadevergoeding door de kantonrechter. [geïntimeerde] maakt in hoger beroep primair aanspraak op betaling door de curatoren van het gehele bedrag dat het zorgkantoor van hem heeft teruggevorderd, te weten € 19.955,11. Subsidiair vordert [geïntimeerde] dat het hof bepaalt dat de ouders de vordering van het Zorgkantoor geheel dienen in te lossen, althans een zodanige regeling met het Zorgkantoor dienen te treffen dat aan [geïntimeerde] finale kwijting wordt verleend ter zake van de terugvordering. Meer subsidiair vordert [geïntimeerde] te bepalen dat de ouders aan [geïntimeerde] dienen te vergoeden al hetgeen hij reeds op de betreffende vordering aan het Zorgkantoor heeft voldaan, en in de toekomst nog zal voldoen.
3.2.
Het hof stelt vast dat de ouders bij memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep nieuwe feiten en stellingen hebben voorgedragen en de nodige producties in het geding hebben gebracht. Het betreft onder meer een opgave van de omvang van het uiteindelijke bedrag van de terugvordering, dat volgens de ouders € 17.861,13 bedraagt. Van de zijde van [geïntimeerde] is nog niet op de producties gevoegd bij genoemde memorie gereageerd.
Voorts hebben de ouders erop gewezen dat [geïntimeerde] een fiscaal voordeel kan behalen, doordat hij de over een jaar (terug)betaalde zorgkosten als aftrekpost kan opvoeren. Daarmee zou de omvang van de schade die [geïntimeerde] stelt te hebben geleden, lager zijn dan in het bestreden vonnis is aangenomen. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij gebruik kan maken van een fiscale aftrekpost, maar de omvang hiervan is niet duidelijk voor het hof. [geïntimeerde] wordt uitgenodigd aan te geven in hoeverre sprake is (geweest) van een fiscale compensatie waardoor de schade lager uitvalt.
Ook hebben ouders erop gewezen dat zij [geïntimeerde] hebben aangeboden de schuld over te nemen, opdat zij door middel van bezwaar en (hoger) beroep de terugvorderingen zouden kunnen aanvechten. [geïntimeerde] heeft daarmee niet willen instemmen en zou de ouders daarmee de kans kunnen hebben ontnomen de vordering van het Zorgkantoor verder terug te brengen.
3.3.
Het hof ziet aanleiding om een comparitie van partijen te gelasten om partijen de gelegenheid te geven zich over met name de hiervoor vermelde onderdelen uit te laten. Naast het verkrijgen van inlichtingen dient de comparitie voor het beproeven van een minnelijke regeling. De comparitie zal worden gehouden ten overstaan van mr. H.A. van den Berg als raadsheer-commissaris. Voor zover een partij een comparitie wenst ten overstaan van een meervoudige zittingscombinatie (die, indien daartoe aanleiding is, naar aanleiding van de comparitie de beslissing zal nemen), zal het hof dat bepalen, een en ander overeenkomstig artikel 4.6 van het procesreglement in dagvaardings-zaken dat op 1 juli 2019 in werking is getreden.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
bepaalt dat partijen in persoon, tezamen met hun raadslieden zullen verschijnen voor de raadsheer-commissaris mr. H.A. van den Berg, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam, op een nader te bepalen tijdstip, tot het hiervoor onder 3.3 omschreven doel;
bepaalt dat partijen binnen 2 weken na heden op de rol hun verhinderdagen en die van hun advocaten voor de eerstkomende 3 maanden kunnen opgeven, waarna het hof de dag en het tijdstip van de comparitie zal vaststellen, in welk geval behoudens klemmende redenen of overmacht geen uitstel van de comparitie meer zal worden verleend;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. M.C. Schenkeveld, mr. A.R. Sturhoofd en mr. H.A. van den Berg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2019.