ECLI:NL:GHAMS:2019:2700

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
200.236.059/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in geval van onrechtmatig handelen bij weigering tot medewerking aan rabbinale echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding tussen een vrouw en een man, beiden Brits staatsburger, die in 2009 te Londen een joods kerkelijk huwelijk hebben gesloten. De vrouw heeft in hoger beroep beroep gedaan op een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die zich onbevoegd had verklaard om van het geschil kennis te nemen. De vrouw vorderde dat de man zou worden bevolen te verschijnen voor het rabbinaat in Amsterdam om mee te werken aan de afgifte van een 'Get', een rabbinale echtscheiding, omdat de man tot dan toe had geweigerd hieraan mee te werken. De vrouw stelde dat de man onrechtmatig handelde door niet mee te werken aan de echtscheiding, wat haar belemmerde om een nieuw joods huwelijk aan te gaan. De voorzieningenrechter had overwogen dat er onvoldoende band met Nederland was en dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was. Het hof heeft de grieven van de vrouw verworpen en de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de vrouw niet voldoende had aangetoond dat de onrechtmatige daad van de man zich in Nederland had voorgedaan, en dat de voorzieningenrechter terecht onbevoegd was verklaard. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien partijen nog steeds echtgenoten zijn.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.236.059/01 KG
zaaknummer rechtbank : C/13/640618/KG ZA17-1351 MV/MV
arrest van de meervoudige familiekamer van 16 juli 2019
inzake
[de vrouw],
wonende te [plaats A] , Verenigd Koninkrijk,
APPELLANTE,
advocaat:
mr. H. Loonsteinte Amsterdam,
tegen:
[de man],
wonende te [plaats A] , Verenigd Koninkrijk,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. M.A. Hupkeste Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
De vrouw is bij dagvaarding van 12 maart 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 12 februari 2018, in kort geding gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte aan de zijde van de man.
De vrouw heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog het in eerste aanleg gevorderde geheel of ten dele zal toewijzen, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
De vordering in eerste aanleg luidde: “dat de man zal worden bevolen te verschijnen voor het rabbinaat te Amsterdam, teneinde alsdan en aldaar in het kader van het tot stand komen van een rabbinale echtscheiding (afgifte van een “Get” aan de vrouw) alles te doen dat naar het oordeel van het voornoemde rabbinaat nodig is om tot een rabbinale echtscheiding tussen partijen te komen, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor ieder uur dat de man na betekening in gebreke blijft aan bedoelde oproepen of verzoeken van het rabbinaat te voldaan en nadat drie uren na betekening zijn verlopen toe te staan het te geven vonnis ten uitvoer te leggen middels lijfsdwang op de voet van artikel 585 Rv en daartoe een bevel te geven, kosten rechtens”.
De man heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten in beide instanties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 6 december 2018 doen bepleiten door hun respectieve advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Partijen zijn beiden Brits staatsburger. Partijen hebben [in] 2009 te Londen een joods kerkelijk huwelijk gesloten. Sinds 2012 leven partijen gescheiden. De vrouw is woonachtig te [plaats A] . De man stelt dat ook te zijn, hetgeen door de vrouw wordt betwist. Het hof zal daarop later in dit arrest terug komen.
3.2.
Bij brief van 8 augustus 2013 is de man ervan in kennis gesteld dat de “London Beth Din” een aanvraag heeft ontvangen van de vrouw voor een “Get”, de rabbinale echtscheiding naar joods recht. De man heeft hieraan niet meegewerkt. Vervolgens verzoekt de “London Beth Din” bij brief van 13 november 2017 de “European Beth Din for Agunot” te Amsterdam als gespecialiseerd in complexe rabbinale echtscheidingen het verzoek van de vrouw in behandeling te nemen, eraan toevoegende dat de Amsterdamse Beth Din voor de vrouw een “ultimum remedium” en laatste hoop is.
3.3.
De vrouw heeft sinds het uiteengaan van partijen bij verschillende rabbinale gerechten in de Verenigde Staten, Frankrijk en Engeland procedures gevoerd om een rabbinale echtscheiding te verkrijgen, maar omdat de man stelselmatig weigert mee te werken zijn die procedures tot nu toe niet succesvol geweest. Het gevolg is dat de vrouw geen nieuw joods kerkelijk huwelijk kan sluiten. De vrouw stelt dat de man door zijn weigerachtige houding mee te werken aan de “Get” onrechtmatig jegens haar handelt, ook in Nederland zodat de Nederlandse rechter bevoegd is van haar vordering kennis te nemen. De vrouw stelt een spoedeisend belang te hebben bij toewijzing van haar vordering omdat zij zo snel mogelijk een nieuw joods huwelijk wil aangaan.
3.4.
De voorzieningenrechter heeft zich onbevoegd verklaard van het geschil kennis te nemen. Daartoe heeft hij overwogen dat voldoende aannemelijk is dat partijen geen enkele band met Nederland hebben anders dan dat het rabbinale gerecht in Londen op verzoek van de vrouw de echtscheidingskwestie aan de Amsterdamse “European Beth Din for Agunot” (waarvan de bijzondere status de voorzieningenrechter onbekend is) heeft overgedragen in de hoop dat hier maatregelen getroffen kunnen worden die ertoe zullen leiden dat de man aan de vrouw een “Get” zal verlenen. De onrechtmatige gedraging van de man bestaat uit een nalaten, namelijk het niet meewerken aan de echtscheiding. Dit nalaten en de vermeend schadelijke gevolgen daarvan doen zich niet voor in Amsterdam. Dit brengt mee dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is van dit geschil kennis te nemen, aldus de voorzieningenrechter.
3.5.
De vrouw heeft tegen het vonnis van de voorzieningenrechter twee grieven aangevoerd. Zij stelt allereerst dat het onjuist is dat in het vonnis is vermeld dat de man woonachtig is te [plaats A] . De vrouw stelt dat de man geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat hij in ieder geval niet in [plaats A] woont. Hij komt wel eens in [plaats A] op bezoek omdat zijn ouders er wonen, maar de man verblijft ook regelmatig in [plaats B] . De voorzieningenrechter heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de man voorshands voldoende heeft aangetoond dat hij een vast adres heeft in [plaats A] . De Nederlandse rechter heeft in casu wel rechtsmacht; artikel 4 van de Brussel I bis-Verordening waarin is bepaald dat een verweerder moet worden opgeroepen voor het gerecht van zijn eigen lidstaat, staat dan ook aan de rechtsmacht van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam niet in de weg, aldus de vrouw. Voorts stelt de vrouw dat het niet relevant is of partijen een (voldoende) band hebben met Nederland. Vast staat dat het Amsterdamse “European Beth Din for Agunot” zich bevoegd acht om in de rabbinale echtscheidingskwestie van partijen naar aanleiding van het verzoek van de “London Beth Din” een beslissing te nemen. In dit verband stelt de vrouw dat zij overal ter wereld en dus ook in Amsterdam in een religieuze zin de status heeft van kerkelijk gehuwd, hetgeen met zich meebrengt dat de Nederlandse rechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen en dat de weigering van de man om een “Get” af te geven dus een onrechtmatige daad is die in Amsterdam wordt gepleegd. De omstandigheid dat geen van de partijen in Amsterdam woonachtig is, maakt dit niet anders volgens de vrouw.
3.6.
De man voert gemotiveerd verweer. De man stelt ingeschreven te zijn en te wonen aan [adres] te [plaats A] . De man verwijst naar de producties die hij zowel in eerste aanleg als in hoger beroep ten bewijze van deze stelling heeft overgelegd, zoals een fotokopie van zijn Britse paspoort, zijn Britse rijbewijs waarop voornoemd adres is vermeld, een verklaring van zijn artsen dr. Adler en dr. Rosenberg van 12 januari 2018, zijn inschrijving bij de National Health Service, de bankafschriften die naar voornoemd adres worden gezonden, en een brief van 10 januari 2018 aan de man op voornoemd adres van het Electoral Registration Office waarin wordt bevestigd dat de man voor het kiesregister is geregistreerd om te mogen stemmen in “ [district] ”. Daarmee staat vast, zo begrijpt het hof de man, dat als de man al een onrechtmatige daad pleegt jegens de vrouw, hij dat niet doet vanuit Nederland waar hij nooit verblijft, maar vanuit het Verenigd Koninkrijk of vanuit een ander land waar hij wel eens verblijft. Dat de Amsterdamse rabbinale rechtbank door een aanwijzing van een Europese Conferentie van Rabbijnen zich bevoegd acht te beslissen op het verzoek van de vrouw, betekent niet dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en bevoegd is van de vordering kennis te nemen, aldus de man.
3.7.
Het hof overweegt als volgt. De man heeft diverse bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zijn contactadres voor diverse instanties het adres [adres] te [plaats A] is. Niet alleen is op het rijbewijs van de man dit adres vermeld, tevens blijkt uit voornoemde brief van 10 januari 2018 van het Electoral Registration Office dat de man voor het kiesregister op dit adres staat ingeschreven. De man heeft daarmee ook voor het hof voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een vast adres heeft in [plaats A] . Dat de man ook wel elders in de wereld verblijft doet daaraan niet af. Gelet op de door de man overgelegde bewijsstukken is de enkele stelling van de vrouw dat de man niet in [plaats A] woonachtig is, onvoldoende. Het had op de weg van de vrouw gelegen haar stelling dat de woonplaats van de man niet in [plaats A] is maar elders, nader te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. Dat betekent dat de eerste grief van de vrouw faalt.
3.8.
De vrouw beroept zich erop dat de man jegens haar een onrechtmatige daad pleegt door te weigeren mee te werken aan afgifte van een “Get” aan haar. De vraag die het hof dient te beantwoorden is of – ondanks dat de man woonachtig is te [plaats A] en krachtens artikel 4 van de Brussel I bis-Verordening dient te worden opgeroepen voor het gerecht van zijn eigen lidstaat – de Nederlandse rechter niettemin bevoegd is van de vordering van de vrouw kennis te nemen. De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 6 onder e Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rechtsmacht in zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad, indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan of zich kan voordoen. De vrouw stelt door overlegging van een brief van de European Beth Din for Agunot of Amsterdam Holland van 1 december 2017 aan haar advocaat, waarin is vermeld dat deze Amsterdamse Beth Din de man diverse malen tevergeefs heeft verzocht voor deze Beth Din te verschijnen, dat daarmee vast staat dat de onrechtmatige daad van de man zich voordoet in Nederland, hetgeen rechtsmacht van de Nederlandse rechter tot gevolg heeft. Het hof volgt de vrouw daarin niet. In het licht van de betwisting door de man dat hij oproepen heeft ontvangen om voor de Amsterdamse Beth Din te verschijnen, is bij gebreke van bedoelde oproepen reeds om die reden voorshands onvoldoende gebleken dat de man is opgeroepen te verschijnen voor de Amsterdamse Beth Din om aan de vrouw een “Get” af te geven. Daarmee is tevens voorshands onvoldoende gebleken dat het schadebrengende feit, te weten het nalaten van de man mee te werken aan afgifte van de “Get” aan de vrouw, in Nederland heeft plaats gevonden dan wel plaats zal vinden. Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter zich op juiste grond onbevoegd heeft verklaard van de vordering van de vrouw kennis te nemen en dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Ook de tweede grief van de vrouw faalt derhalve.
3.9.
Omdat partijen nog steeds echtgenoten zijn, zullen de proceskosten van het hoger beroep worden gecompenseerd als na te melden.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.R. Sturhoofd, J.M.C. Louwinger-Rijk en T.A.M. Tijhuis en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2019.