ECLI:NL:GHAMS:2019:2696

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
200.253.822/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet wegens verzwijging faillissement en onjuist invullen screeningsformulier

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet. De appellant, die in 2017 in staat van faillissement was verklaard, had dit verzwijgd tijdens zijn sollicitatie bij Menzies Aviation (LCC) B.V. en had bovendien het screeningsformulier onjuist ingevuld. Menzies had de appellant op staande voet ontslagen, omdat zijn gedragingen een dringende reden vormden voor ontslag. De appellant verzocht het hof om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en om een billijke vergoeding toe te kennen. Het hof oordeelde dat het ontslag rechtsgeldig was, omdat de appellant zijn faillissement had verzwegen, wat een ernstige schending van het vertrouwen betekende. Het hof bevestigde dat de gedragingen van de appellant, in strijd met de arbeidsovereenkomst, een dringende reden voor ontslag vormden. De verzoeken van de appellant werden afgewezen, en het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter, waarbij de appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.253.822/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: 7087544 \ AO VERZ 18-112
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 juli 2019
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A.F.M. Visscher te Volendam,
tegen
MENZIES AVIATION (LCC) B.V.,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.M. van der Sluis te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Menzies genoemd.
[appellant] is bij verzoekschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op
1 februari 2019, onder aanvoering van drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), op 2 november 2018 onder bovenvermeld zaak-/rolnummer heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof
– uitvoerbaar bij voorraad – de genoemde beschikking zal vernietigen en voor recht zal verklaren dat het aan [appellant] verleende ontslag op staande voet ten onrechte aan hem is gegeven, onder toekenning aan [appellant] van een billijke vergoeding van
€ 111.456,-, een vergoeding van € 60.735,81 wegens onregelmatige opzegging, beide bedragen te vermeerderen met wettelijke rente, en verstrekking van een deugdelijke netto/bruto-specificatie van zijn salaris tot einde dienstverband op straffe van verbeurte van een dwangsom, alles met veroordeling van Menzies in de kosten van de procedure.
Op 19 maart 2019 is ter griffie van het hof een verweerschrift met producties in hoger beroep van Menzies ingekomen, primair ertoe strekkend de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en subsidiair de toe te kennen vergoedingen te matigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 29 mei 2019. Bij die gelegenheid hebben [appellant] en Menzies door mrs. Visscher en Van der Sluis, voornoemd, het woord gevoerd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellant] heeft bij die gelegenheid nog producties in het geding gebracht. Partijen hebben inlichtingen verschaft.
Menzies heeft bewijs van haar stellingen aangeboden.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en is uitspraak bepaald.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 2.1. tot en met 2.8. een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Die feiten behelzen, samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist zijn komen vast te staan, het volgende.
2.1.
[appellant] is bij vonnis van 29 maart 2017 van de rechtbank Amsterdam in staat van faillissement verklaard, waarbij mr. M. van Bommel, advocaat te Amsterdam, is aangesteld als curator (hierna: curator).
2.2.
[appellant] is op 12 februari 2018 in dienst getreden bij Menzies als financial controller met een maandsalaris van € 4.300,00 all in, exclusief 8% vakantietoeslag. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van 12 maanden, derhalve tot 12 februari 2019.
2.3.
De functie van financial controller is een vertrouwensfunctie waarvoor de werknemer dient te beschikken over een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB). Hiervoor dient de werknemer het formulier ‘Aanmelding Veiligheidsonderzoek Burgerluchtvaart’ van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in te vullen (hierna: screeningsformulier).
2.4.
Voorafgaand aan zijn indiensttreding, op 30 januari 2018, stuurde [appellant] het volgende bericht aan [A] (HR Advisor Menzies Aviation Netherlands, hierna: [A] ):
(…) Probeer het formulier mbt de screening in te vullen. (…) Zal overige stukken meenemen en het onderzoek samen op jullie computer invullen, blijkbaar gaat er iets mis met mijn computer.
2.5.
Artikel 11 van de arbeidsovereenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Een verzwijging of een onware mededeling van werknemer zal gelden als ontbindende voorwaarde indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat bij niet-verzwijging of juiste mededeling van Werknemer de arbeidsovereenkomst door werkgever niet of niet op dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan.
2. Voor de uitoefening van werkzaamheden bij alle Menzies bedrijven dient Werknemer volledige medewerking te verlenen aan het door de Koninklijke Marechaussee of Ministerie van Binnenlandse zaken te verrichten antecedentenonderzoek. Werknemer dient de in het kader van dit antecedentenonderzoek verlangde informatie naar waarheid te verstrekken. (…)
4. Werknemer dient te allen tijde in het bezit te zijn en te blijven van of te kunnen komen van een Schipholpas. In verband met terugkerend antecedentenonderzoek dient de werknemer zorg te dragen dat de “Verklaring van geen bezwaar” niet wordt ingetrokken. Deze “Verklaring van geen bezwaar” is namelijk benodigd bij het aanvragen, behouden of verlengen van de Schipholpas. De Werknemer zal tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst de Werkgever onmiddellijk en deugdelijk in kennis moeten stellen van feiten en omstandigheden waardoor het behouden of verkrijgen van de Schipholpas ter discussie kan komen te staan. Verzwijging hiervan kan voor de werkgever reden zijn om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen zoals bedoeld in artikel 7:677 en 7:678 BW. (…)
2.6.
Bij punt 6 van het screeningsformulier “Bijzondere omstandigheden” heeft [appellant] “nee” aangevinkt. Als toelichting bij de vraag staat:
Zijn er nog feiten, omstandigheden of bijzonderheden in uw werk- of uw privé-omgeving die in verband met de vervulling van de vertrouwensfunctie relevant zijn? Denk aan mogelijke verslaving, financiële problemen of andere feiten en/of omstandigheden die u kwetsbaar maken voor bijvoorbeeld chantage en/of manipulatie
2.7.
Aan [appellant] is een VGB verstrekt.
2.8.
Op 18 mei 2018 heeft de curator Menzies verzocht het totaal netto-inkomen van [appellant] over de maand mei 2018 minus de beslagvrije voet over te maken naar de faillissementsrekening.
2.9.
Op 22 mei 2018 is [appellant] door Menzies verzocht een reactie te geven op het verzoek van de curator. Hierna is [appellant] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van 23 mei 2018 is het volgende vermeld:
(…) Via uw curator hebben wij begrepen dat u op 29 maart 2017 in staat van faillissement bent verklaard. Dit heeft u noch in uw sollicitatiegesprek aangegeven noch op het screeningsformulier (Opgave persoonlijke gegevens Veiligheidsonderzoek B - Burgerluchtvaart). Bij vraag 6 wordt namelijk gevraagd naar bijzondere omstandigheden zoals financiële problemen. Deze vraag heeft u beantwoord met “nee”. Een verzwijging/onware mededeling van dien aard beschouwen als ontbindende voorwaarde. Wij verwijzen u naar artikel 11 van uw arbeidsovereenkomst. (…) Wij vinden uw handelwijze een dermate ernstige breuk in het vertrouwen dat wij in u menen te mogen stellen, dat wij hebben besloten u per bovenvermelde datum op staande voet te ontslaan. (…)

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg – zakelijk weergegeven – verzocht primair om vernietiging van het ontslag op staande voet en wedertewerkstelling en subsidiair om veroordeling van Menzies hem onder meer een billijke vergoeding te betalen, en voorts om loondoorbetaling.
3.2.
Menzies heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van [appellant] . Voor het geval het verzoek tot vernietiging van het aan [appellant] gegeven ontslag op staande voet toegewezen zou worden, heeft Menzies voorwaardelijk verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden primair wegens verwijtbaar handelen van [appellant] als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW, subsidiair wegens een verstoorde arbeidsrelatie in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub g BW (zo begrijpt het hof, alhoewel Menzies verwijst naar sub f) en meer subsidiair op andere gronden in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub h BW.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat het ontslag onverwijld is gegeven en dat sprake is van een dringende reden, zodat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Menzies rechtsgeldig is geweest. De verzoeken van [appellant] zijn afgewezen en [appellant] is veroordeeld in de proceskosten. Aan het voorwaardelijke tegenverzoek is de kantonrechter niet toegekomen, omdat de voorwaarde waaronder het verzoek is gedaan, niet is vervuld.
3.4.
Tegen de beslissing tot afwijzing van zijn verzoeken en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met drie grieven op. Menzies bestrijdt de grieven. Het hof oordeelt als volgt.
3.5.
Met
grief 1komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Dat het ontslag onverwijld is gegeven, staat in hoger beroep niet meer ter discussie, maar volgens [appellant] bestaat geen dringende reden die het ontslag op staande voet kan rechtvaardigen en treffen de gevolgen van een ontslag op staande voet hem buitensporig, zodat Menzies daar vanaf had moeten zien.
3.6.
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de gedragingen van [appellant] , bestaande uit het verzwijgen van het faillissement ten tijde van zijn sollicitatie en het niet naar waarheid invullen van het screeningsformulier, een dringende reden vormen in de zin van de artikelen 7:677 en 7:678 BW. Het staat vast dat [appellant] voor de vertrouwensfunctie van financial controller een VGB nodig had. Ter verkrijging daarvan diende hij het screeningsformulier in te vullen. De toelichting bij vraag 6 van het screeningsformulier maakt duidelijk dat financiële problemen van belang zijn in verband met mogelijke kwetsbaarheid voor chantage en/of manipulatie. [appellant] had in dit verband zonder meer melding moeten maken van zijn persoonlijke situatie die zich kenmerkte door een faillissement. Een faillissement is bij uitstek een situatie waarin financiële problemen aan de orde zijn, omdat een algeheel beslag op het vermogen van de gefailleerde ligt. Door hiervan geen melding te maken, heeft [appellant] zowel Menzies als de AIVD onvolledig ingelicht. Menzies heeft daardoor niet de kans gekregen onderzoek te doen naar de betrouwbaarheid of de kwetsbaarheid van [appellant] . Dat [appellant] uiteindelijk een VGB heeft gekregen, doet, anders dan [appellant] betoogt, niet af aan het voorgaande. [appellant] is immers niet ontslagen vanwege het verliezen of niet verkrijgen van zijn VGB, maar vanwege het verzwijgen van zijn faillissement, zowel tijdens zijn sollicitatie als bij het invullen van het screeningsformulier. Uit artikel 11 van de arbeidsovereenkomst blijkt dat [appellant] verplicht was mee te werken aan het volledig en juist invullen van het screeningsformulier (lid 2) en dat een verzwijging of onware mededeling zou leiden tot een einde van de arbeidsovereenkomst (lid 1).
3.7.
[appellant] heeft nog betoogd dat Menzies op de hoogte was van zijn situatie, nu hij het screeningsformulier samen met [A] zou hebben ingevuld en zijn faillissement met hem zou hebben besproken, waarna [A] gezegd zou hebben dat het faillissement niet viel onder ‘financiële problemen’. Menzies heeft betwist dat [A] van het faillissement op de hoogte was en dat hij heeft meegedeeld dat het faillissement niet viel onder ‘financiële problemen’. Voorts heeft zij aangevoerd dat [appellant] hierover wisselende standpunten heeft ingenomen. Het hof overweegt dat [appellant] in het inleidend verzoekschrift heeft gesteld het formulier samen met ‘een HR medewerker’ te hebben ingevuld en zijn financiële omstandigheden met de HR medewerker uitgebreid te hebben besproken. Ter zitting in eerste aanleg heeft [appellant] tegenover de kantonrechter verklaard dat [A] de formulieren zou hebben ingevuld en dat hij ( [appellant] ) alleen nog maar hoefde te tekenen. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] verklaard bij het invullen van het formulier aan [A] te hebben meegedeeld dat hij onder bewind stond. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij zijn persoonlijke situatie heeft besproken met [A] , heeft [appellant] een e-mailwisseling overgelegd waaruit weliswaar blijkt dat hij in verband met technische problemen op zijn eigen computer het formulier met [A] zou gaan invullen, maar uit niets blijkt dat [appellant] zijn (persoonlijke) situatie met [A] heeft besproken, laat staan dat hij zijn faillissement daarbij heeft genoemd. [appellant] heeft in dit verband geen bewijs aangeboden. Het hof gaat daarom aan zijn stelling dienaangaande voorbij.
3.8.
[appellant] heeft verder aangevoerd dat hij geen financiële problemen ervaarde en dat een persoonlijk faillissement niet in de weg stond aan het uitvoeren van zijn werkzaamheden. Zoals hierboven reeds overwogen, is een faillissement bij uitstek een situatie waarin financiële problemen aan de orde zijn, alleen al omdat een algeheel beslag op het vermogen van de gefailleerde ligt. Dat [appellant] dat naar eigen zeggen niet als problematisch ervaarde, maakt dat niet anders. Of een persoonlijk faillissement in de weg stond aan het uitvoeren van zijn werkzaamheden, kan in het midden blijven. Beslissend is dat [appellant] Menzies de kans ontnomen heeft daarin een eigen afweging te maken doordat hij tijdens zijn sollicitatie zijn faillissement heeft verzwegen en in strijd met zijn arbeidsovereenkomst het screeningsformulier onjuist heeft ingevuld.
3.9.
Voorts heeft [appellant] aangevoerd dat ontslag op staande voet een ultimum remedium is en dat hij buitensporig is geraakt door het hem gegeven ontslag. In dit verband stelt hij dat hij nog altijd geen nieuwe baan heeft gevonden en dat het ontslag uiterst diffamerend werkt. Deze omstandigheden (die zich in algemene zin vaker voordoen bij een ontslag op staande voet) maken naar het oordeel van het hof niet dat Menzies van het ontslag op staande voet had moeten afzien. Daarvoor is de vertrouwensbreuk te groot.
3.10.
[appellant] heeft ten slotte aangevoerd dat zijn faillissement staat geregistreerd in het openbare insolventieregister, zodat het voor Menzies eenvoudig vindbaar was en de verzwijging om die reden geen dringende reden voor ontslag kan vormen. Het hof gaat ook aan dit verweer voorbij. Menzies heeft [appellant] immers, via het screeningsformulier, gevraagd naar mogelijke financiële problemen en [appellant] heeft die verzwegen. Onder deze omstandigheden hoefde van Menzies niet te worden verwacht dat zij het insolventieregister zou raadplegen. Voor zover in dit opzicht op Menzies een onderzoeksplicht zou rusten, heeft zij daaraan voldaan door [appellant] in het screeningsformulier naar mogelijke financiële problemen te vragen. [appellant] had zijn faillissement vervolgens moeten meedelen.
3.11.
De slotsom van het voorgaande is dat Menzies de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig met onmiddellijke ingang heeft opgezegd vanwege het bestaan van een dringende reden. Grief 1 faalt.
3.12.
Met
grief 2betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte geen billijke vergoeding en/of vergoeding wegens onregelmatige opzegging aan hem heeft toegekend. Nu vast staat dat de arbeidsovereenkomst door Menzies rechtsgeldig is opgezegd op grond van een dringende reden, komt aan [appellant] - gelet op het bepaalde in artikel 7:671 BW - geen billijke vergoeding toe. Om dezelfde reden is ook geen vergoeding verschuldigd voor onregelmatige opzegging als bedoeld in artikel 7:672 BW. Ook grief 2 is daarom tevergeefs voorgedragen.
3.13.
Met
grief 3komt [appellant] op tegen de afwijzing van zijn verzoek tot het verstrekken van een bruto/netto-specificatie van loon. [appellant] heeft niet toegelicht wat er zou schorten aan de door hem ontvangen bruto/netto-specificatie en Menzies heeft in haar verweerschrift in hoger beroep onweersproken gesteld dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat het hem gaat om een bruto/netto-specificatie van de billijke vergoeding en de vergoeding vanwege onregelmatige opzegging. Nu van dergelijke vergoedingen geen sprake zal zijn, faalt ook deze grief.
3.14.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

4.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de bestreden beschikking;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van Menzies gevallen, op € 741,00 aan verschotten en € 2.148,00 aan salaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L.D. Akkaya, D. Kingma en I.L. Gerrits en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2019.