ECLI:NL:GHAMS:2019:2684

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
200.238.105/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Re-integratie van werkloze en arbeidsongeschikte werknemers op de arbeidsmarkt en de bevoegdheid van UWV functionarissen in contracten met re-integratiebedrijven

In deze zaak gaat het om de re-integratie van werkloze en arbeidsongeschikte werknemers op de arbeidsmarkt, waarbij het UWV contracten heeft gesloten met verschillende re-integratiebedrijven. Het hoger beroep is ingesteld door Het Opleidingshuis Nederland B.V. (ONL) tegen het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) na een vonnis van de rechtbank Amsterdam. ONL stelt dat zij contractspartij is geworden bij de overeenkomsten betreffende de projecten Stadswachten, Loketlozen, Eigen Baas en Banenplein, en vordert betaling van een bedrag van € 525.772,32. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen, wat ONL in hoger beroep aanvecht met zeven grieven.

De feiten zijn als volgt: het UWV heeft in 2003 contracten gesloten met verschillende re-integratiebedrijven, waaronder Het Opleidingshuis en Het Studiehuis. Er zijn verschillende overeenkomsten gesloten, en er zijn wijzigingen in de contractpartijen doorgevoerd. ONL stelt dat zij de vorderingen uit deze overeenkomsten heeft overgenomen, maar het UWV betwist dit en stelt dat de contractsovernemingen niet rechtsgeldig zijn. Het hof oordeelt dat de bevoegdheid van de districtsmanager van het UWV, [D], om deze contractsovernemingen te bevestigen, niet voldoende is weerlegd door het UWV. Het hof concludeert dat de vorderingen van ONL met betrekking tot de projecten Loketlozen, Eigen Baas en Banenplein rechtsgeldig zijn overgedragen, maar dat de vordering met betrekking tot Stadswachten niet kan worden toegewezen.

Het hof verwijst de zaak naar de rol voor verdere memoriewisseling, waarbij partijen hun vorderingen en tegenvorderingen verder moeten onderbouwen. De beslissing over de verdere procedure wordt aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.238.105/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/611358 / HA ZA 16-671
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 juli 2019
inzake
HET OPLEIDINGSHUIS NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
appellante,
advocaat: mr. T.M. Schraven te Tilburg,
tegen
UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.S. Dalfour te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna ONL en het UWV genoemd.
ONL is bij dagvaarding van 5 februari 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 november 2017, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen ONL als eiseres en het UWV als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 14 mei 2019 doen bepleiten door hun advocaten, ONL door mr. Schraven voornoemd en zijn kantoorgenoot mr. D. Hensen, en het UWV door mr. Dalfour voornoemd en haar kantoorgenoot mr. P.A.L. Nieuwenhuis, iedere partij aan de hand van pleitnotities waarvan exemplaren zijn overgelegd. ONL heeft nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
ONL heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – haar in hoger beroep gewijzigde eis zal toewijzen, met veroordeling van het UWV in de kosten van het geding in beide instanties, met rente.
Het UWV heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en de gewijzigde eis van ONL zal afwijzen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van ONL in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1-2.8 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en aangevuld met andere vaststaande feiten komen de feiten op het volgende neer.
2.1
Het UWV heeft onder meer de taak te bevorderen dat werkloze en arbeidsongeschikte werknemers herintreden in de arbeidsmarkt. Bij het uitvoeren van die taak maakt het UWV onder meer gebruik van de diensten van (commerciële)
re-integratiebedrijven. In 2003 was 20% van het daarvoor bij het UWV beschikbare budget bedoeld voor contracten die zonder openbare aanbesteding konden worden aangegaan met kleinere re-integratiebedrijven. Dit deel van het budget wordt de "vrije ruimte" genoemd.
2.2
Begin 2003 hielden Het Opleidingshuis B.V. en Het Studiehuis B.V. (zoals deze vennootschappen toen heetten; hierna: Het Opleidingshuis en Het Studiehuis) zich bezig met opleiding en/of re-integratie van werkloze en/of arbeidsongeschikte werknemers. (Indirect) bestuurders van deze vennootschappen waren [A] (hierna: [A] ) en [B] (hierna: [B] ).
2.3
Ook Experz B.V. (hierna: Experz) hield zich in 2003 bezig met opleiding en/of
re-integratie van werkloze en/of arbeidsongeschikte werknemers. Indirect bestuurder van Experz was [C] .
2.4
Op 6 januari 2003 is het UWV een overeenkomst aangegaan met Experz. Die overeenkomst betreft het project Stadswachten.
2.5
Op 14 maart 2003 is het UWV een overeenkomst aangegaan met Het Opleidingshuis. Die overeenkomst betreft het project Loketlozen. Daaronder valt het project Job Fellows (de projecten Loketlozen en Job Fellows worden hierna gezamenlijk genoemd: het project Loketlozen).
2.6
Op 18 maart 2003 is het UWV een overeenkomst aangegaan met Het Studiehuis. Die overeenkomst betreft het project Eigen Baas.
2.7
Op 10 juni 2003 is Het Projectenhuis B.V. opgericht (hierna: Het Projectenhuis). [A] is indirect bestuurder van deze vennootschap.
2.8
Bij (al dan niet geantedateerde) brief d.d. 17 juni 2003 heeft [D] (hierna: [D] ), destijds districtsmanager inkoop re-integratie bij het UWV, aan Het Projectenhuis onder meer het volgende geschreven:
"Refererend aan uw beider schrijven d.d. 10 juni j.l., bevestigen wij dat de contractpartij van zowel het project Eigen Baas als van Loketlozen is gewijzigd in Het Projectenhuis B.V. Wij zullen e.e.a. in onze administratie aanpassen.
Wij benadrukken dat er, behoudens deze wijziging, geen andere veranderingen of wijzigingen in de oorspronkelijke overeenkomsten hebben plaatsgevonden."
2.9
In juni 2003 is Experz een overeenkomst aangegaan met Het Projectenhuis.
2.1
Op 28 november 2003 is het UWV twee overeenkomsten aangegaan met Het Opleidingshuis. Deze overeenkomsten zijn getiteld "Overeenkomst reïntegratie WW UWV 20% vrije ruimte/fase 2" en "Overeenkomst reïntegratie WW UWV 20% vrije ruimte/fase 3-4" en betreffen het project Banenplein.
2.11
De hiervoor vermelde overeenkomsten van 6 januari 2003, 14 maart 2003, 18 maart 2003 en 28 november 2003 zijn namens het UWV ondertekend door [E] , die daartoe bevoegd was als regiodirecteur bij het UWV.
2.12
Bij (al dan niet geantedateerde) brief d.d. 12 januari 2004 heeft [D] aan ONL onder meer het volgende geschreven:
"Refererend aan uw schrijven d.d. 15 december j.l., bevestigen wij dat is overeengekomen dat de contractpartij van de projecten Banenplein Fase 2 en Banenplein Fase 3/4 is gewijzigd in Het Opleidingshuis Nederland B.V. Wij zullen dit zo spoedig mogelijk in onze administratie aanpassen en u daarover berichten.
Wij benadrukken dat er, behoudens deze wijziging, geen andere veranderingen of wijzigingen in de oorspronkelijke overeenkomst hebben plaatsgevonden."
2.13
Op 20 augustus 2004 heeft het UWV [D] op staande voet ontslagen. De ontslagbrief vermeldt onder meer dat [D] medewerkers van Het Opleidingshuis en daarmee verbonden ondernemingen heeft toegelaten tot het kantoor van het UWV te Eindhoven en dossiers van cliënten heeft laten inzien en dat hij heeft toegestaan dat zij cliënten konden selecteren voor een project.
[D] heeft het UWV in rechte betrokken en herstel van de dienstbetrekking gevorderd, althans een voorschot op een vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. Bij vonnis van 1 november 2004 heeft de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam deze vorderingen afgewezen.
2.14
ONL is opgericht op 23 september 2004. Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel is 1 januari 2004 de startdatum van de onderneming van ONL.
2.15
Bij vonnissen van 1 december 2004 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch Het Opleidingshuis (toen Topgroep B.V. genaamd), Het Studiehuis (toen TND B.V. genaamd) en een derde vennootschap (TCM B.V. genaamd) in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van D.D. Dielissen-Breukers als curator (hierna: de curator). Het Opleidingshuis hield toen alle aandelen in Het Studiehuis en in TCM B.V.
2.16
Op 1 april 2005 heeft het UWV aangifte gedaan van oplichting, begaan door Het Opleidingshuis en Het Studiehuis, al dan niet in samenwerking met [D] . De aangifte vermeldt onder meer dat [D] in strijd met privacy-wetgeving heeft toegestaan dat personeel van Het Opleidingshuis en Het Studiehuis enkele dagen in een kantoor van het UWV uitkeringsdossiers hebben mogen inzien om de instroom te bevorderen.
2.17
In 2005 heeft Het Projectenhuis een kort geding tegen het UWV aangespannen tot incasso van onbetaald gebleven facturen. Op de zittingsdag 20 december 2005 heeft Het Projectenhuis de vordering in het kort geding ingetrokken.
2.18
Bij akte van cessie van 1 augustus 2008 heeft de curator de mogelijke vorderingen van "TND B.V. (voorheen geheten Het Opleidingshuis B.V.)" op het UWV overgedragen aan ONL.
2.19
Bij akte van cessie van 28 april 2010 heeft Het Projectenhuis (aangeduid als: Projectenhuis) vorderingen op het UWV overgedragen aan ONL. De akte vermeldt onder meer:
"- dat Projectenhuis uit hoofde van een tweetal overeenkomsten met het UWV
d.d. 28 november 2003 zijnde overeenkomst "Re-integratie UWV 20% Vrije Ruimte/fase 2"
en "Re-integratie UWV 20% Vrije Ruimte/fase 3-4" een vordering heeft op het UWV;
- dat deze vordering van Projectenhuis op het UWV, hierna te noemen: "de Vordering" naar de mening van Projectenhuis op de datum van ondertekening van deze akte in totaal in
hoofdsom € 102.590,99 bedraagt;
- dat de Vordering is opgebouwd uit vele verschillende facturen;
- dat Projectenhuis ter incasso van de Vordering vele werkzaamheden heeft verricht, waaronder een incasso kort geding bij de Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch medio december 2005"

3.Beoordeling

3.1
In dit geding heeft ONL in eerste aanleg betaling gevorderd van € 525.772,32, met (verdere) wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en nakosten. Aan deze vordering heeft ONL ten grondslag gelegd dat zij contractspartij is geworden bij de overeenkomsten betreffende de projecten Stadswachten, Loketlozen, Eigen Baas en Banenplein, althans dat zij gerechtigde is geworden van vorderingen uit die overeenkomsten.
De rechtbank heeft alle vorderingen afgewezen.
Daartegen komt ONL in hoger beroep op met zeven grieven.
In hoger beroep heeft ONL haar vordering gewijzigd door, kort gezegd, een aantal vergissingen in de berekening van haar vordering te verbeteren.
3.2
Het hof zal eerst de vordering met betrekking tot het project Stadswachten behandelen. Deze vordering heeft de rechtbank afgewezen op grond van overwegingen als weergegeven in rov. 4.4 van het bestreden vonnis. Grief 4 is hiertegen gericht.
3.3
Deze vordering is terecht afgewezen, wat er zij van de overwegingen waarop de afwijzing is gebaseerd. De grief faalt dus bij gebrek aan belang. Redengevend daarvoor is het volgende.
3.4
Het primaire betoog van ONL ter zake van het project Stadswachten komt op het volgende neer. Het UWV heeft met Experz gecontracteerd en Experz met Het Projectenhuis. Het Projectenhuis trad dus als het ware op als "onderaannemer". Vervolgens is (in wezen) afgesproken dat Het Projectenhuis rechtstreeks aan het UWV kon factureren. Het Projectenhuis heeft dat ook gedaan en het UWV heeft diverse van dergelijke facturen rechtstreeks aan Het Projectenhuis betaald. Het Projectenhuis heeft aldus vorderingen op het UWV verkregen. Het Projectenhuis heeft deze vorderingen in 2010 aan ONL gecedeerd, aldus ONL.
3.5
Dit betoog houdt geen stand. Indien al kan worden aangenomen dat het UWV ermee heeft ingestemd dat Het Projectenhuis rechtstreeks aan het UWV kon factureren (hetgeen betwist is), brengt die enkele omstandigheid niet zonder meer mee dat vorderingen die Experz op het UWV had, zijn overgegaan op Het Projectenhuis als nieuwe schuldeiseres van het UWV. Niet is gesteld dat de gestelde instemming moet worden aangemerkt als een instemming met een contractsoverneming als bedoeld in art. 6:159 BW of als een blijk van kennisneming van een cessie als bedoeld in art. 3:94 BW. Ook voor het overige is niet duidelijk gemaakt op grond waarvan vorderingen op het UWV zouden zijn overgegaan van Experz op Het Projectenhuis.
Bij pleidooi in hoger beroep heeft ONL betoogd dat sprake is van vorderingen ter incasso. Indien ONL daarmee heeft willen betogen dat Experz een lastgevingsovereenkomst met Het Projectenhuis is aangegaan, die laatstgenoemde de bevoegdheid heeft verschaft in eigen naam vorderingen van Experz op het UWV te incasseren (ook in rechte), geldt dat een dergelijke bevoegdheid niet kan worden aangemerkt als een subjectief recht (van Het Projectenhuis, uit te oefenen tegen het UWV) en dat deze bevoegdheid dus niet vatbaar is voor cessie als bedoeld in art. 3:94 BW (door Het Projectenhuis aan ONL).
3.6
Subsidiair heeft ONL zich ter zake van het project Stadswachten op het standpunt gesteld dat zij een vordering heeft uit ongerechtvaardigde verrijking.
Ook dit betoog houdt geen stand. Aan de gestelde verrijking van UWV ligt de overeenkomst tussen UWV en Experz ten grondslag, terwijl aan de gestelde verarming van Het Projectenhuis de overeenkomst tussen Experz en Het Projectenhuis ten grondslag ligt. Onvoldoende is gesteld om te kunnen aannemen dat de gestelde verrijking van UWV ten koste van Het Projectenhuis niet door die overeenkomsten wordt gerechtvaardigd.
3.7
De vorderingen met betrekking tot de projecten Loketlozen en Eigen Baas zullen gezamenlijk worden behandeld. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen op grond van haar overwegingen als weergegeven in rov. 4.3 van het bestreden vonnis. Het oordeel van de rechtbank komt erop neer dat niet kan worden aangenomen dat Het Opleidingshuis en/of Het Studiehuis hun rechtsverhoudingen tot het UWV uit hoofde van de overeenkomsten betreffende de projecten Loketlozen en Eigen Baas rechtsgeldig in juni 2003 heeft/hebben overgedragen aan Het Projectenhuis, omdat niet kan worden aangenomen dat [D] bevoegd was namens het UWV medewerking te verlenen aan deze contractsovernemingen en evenmin sprake is van een aan het UWV toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. Grief 3 is hiertegen gericht.
3.8
Contractsoverneming is een driepartijenovereenkomst. Het antwoord op de vraag of met elkaar onderhandelende partijen (al dan niet stilzwijgend) een overeenkomst hebben gesloten, is ervan afhankelijk wat zij jegens elkaar hebben verklaard, en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen behoort de voor de wederpartijen kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden.
3.9
ONL heeft betoogd dat [D] formeel bevoegd was om in naam van het UWV medewerking te verlenen aan de contractsovernemingen, zoals hij heeft gedaan. Het UWV heeft dat bestreden.
Ingevolge de Regeling verlening volmacht UWV, Strcrt. 2004, 70, is het UWV (thans) bevoegd om bepaalde privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten en om volmacht te verlenen aan bij UWV in dienst zijnde functionarissen op de wijze zoals nader geregeld in het interne mandaatbesluit van het UWV. Over deze regeling of over (een) dergelijke regeling(en) van volmachtverlening bij het UWV zoals die in 2003 gold(en), heeft het UWV niets gesteld. Over een intern mandaatbesluit, zoals waarvan in deze regeling sprake is, heeft het UWV evenmin iets gesteld. Deze regelingen liggen in de sfeer van het UWV. Reeds daarom heeft het UWV het betoog van ONL onvoldoende gemotiveerd bestreden. Daar komt het volgende bij.
3.1
Uit de door het UWV aangevoerde omstandigheden:
- dat regiodirecteur [E] namens het UWV de diverse contracten heeft ondertekend (en daartoe bevoegd was),
- dat de functie van [D] bij het UWV werd aangeduid als "districtsmanager inkoop re-integratie",
- dat [D] ondergeschikt was aan [E] , en
- dat er weinig tijd verstreken is tussen het aangaan van de overeenkomsten in maart 2003 en de verzending van de brief d.d. 17 juni 2003,
volgt niet dat [D] formeel niet bevoegd was namens het UWV medewerking te verlenen aan de contractsovernemingen.
De rechtbank heeft zich in de bestreden overweging mede gebaseerd op een door ONL in het geding gebracht uittreksel uit het handelsregister betreffende het UWV. Daarin worden onder "gevolmachtigden" onder meer genoemd: "Districtsmanager(s) WERKbedrijf". Verder worden daarin geen districtsmanagers genoemd.
Uit dit uittreksel volgt niet dat [D] niet bevoegd was, reeds nu het van 14 april 2016 dateert, bijna dertien jaar na de brief d.d. 17 juni 2003, en het dus weinig zegt over wie volgens het handelsregister gevolmachtigden van het UWV waren op de datum van die brief.
Het UWV heeft nog een uittreksel van 28 augustus 2018 in het geding gebracht, maar dat lijdt aan hetzelfde euvel.
Daar komt bij dat [F] namens het UWV bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft verklaard dat in 2003 het WERKbedrijf nog niet bestond.
Volgens het UWV heeft zij met [D] de "interne" afspraak gemaakt dat [D] het UWV niet zou vertegenwoordigen in contacten met Het Opleidingshuis, Het Studiehuis en Het Projectenhuis. Indien dat waar is, betekent dat nog niet dat het hiervoor in rov. 3.9 bedoelde interne mandaatbesluit UWV of een andere volmachtregeling aan die afspraak is aangepast en dus ook niet dat [D] formeel niet bevoegd was om (in weerwil van die afspraak) namens het UWV medewerking te verlenen aan de contractsovernemingen.
Het UWV heeft dus niets gesteld waaruit volgt dat [D] formeel niet bevoegd was.
3.11
Verder zijn er omstandigheden die erop wijzen dat [D] wel bevoegd was.
ONL heeft gesteld dat [D] in 2002 namens het UWV Het Opleidingshuis en Het Studiehuis heeft benaderd met de vraag of zij interesse hadden om voor het UWV re-integratiewerkzaamheden te verrichten in het kader van de 20% vrije ruimte en dat [A] [E] nooit heeft ontmoet. Het UWV heeft dat niet betwist.
In de ontslagbrief van 20 augustus 2003 van het UWV aan [D] wordt melding gemaakt van contracten die [D] met Het Opleidingshuis zou hebben gesloten en van drie in maart 2003 afgesloten contracten, maar niet van onbevoegde vertegenwoordiging.
In de aangifte van 1 april 2005 van het UWV tegen onder meer [D] wordt melding gemaakt van in 2003 door [D] afgesloten re-integratieovereenkomsten en van "geruisloze" vervanging van "aanvangscontractspartners", en wordt vermeld: "dat de overeenkomsten Loketlozen en Eigen Baas, die waren afgesloten met de ondernemingen Het Opleidingshuis BV en Het Studiehuis BV, kort na de start, geruisloos zonder duidelijke kennisgeving aan UWV op 14-07-2003 door de contractspartners zijn overgeheveld naar de nieuwe onderneming Het Projectenhuis BV".
Hierbij wordt evenmin melding gemaakt van onbevoegde vertegenwoordiging van het UWV door [D] .
Indien [D] onbevoegd was, had het voor de hand gelegen dat dit zowel in de ontslagbrief als in de aangifte zou zijn vermeld.
3.12
Gelet op het voorgaande heeft UWV het betoog van ONL onvoldoende gemotiveerd bestreden. Daarom moet in dit geding worden aangenomen dat [D] bevoegd was om namens het UWV medewerking te verlenen aan de contractsovernemingen.
De vraag naar toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan dus blijven rusten.
Het oordeel dat [D] bevoegd was deze medewerking te verlenen, brengt mee dat ook het verweer van UWV faalt dat zij onkundig is gebleven van de contractsovernemingen. De wetenschap van [D] van de contractsovernemingen moet ook aan het UWV worden toegerekend.
Grief 3 is in zoverre gegrond.
3.13
In verband met de vorderingen met betrekking tot de projecten Loketlozen en Eigen Baas overweegt het hof verder het volgende.
3.14
Het UWV heeft zich erop beroepen dat de overeenkomsten betreffende Loketlozen en Eigen Baas beide in art. 2 lid 4 bepalen:
"Wijzigingen in en aanvullingen op deze overeenkomst hebben uitsluitend gelding indien deze schriftelijk zijn overeengekomen en door beide partijen zijn ondertekend."
Art. 23 van de op beide overeenkomsten toepasselijke algemene voorwaarden bepaalt:
"Wijzigingen in de (mantel-)overeenkomst en in de al dan niet op basis daarvan verstrekte opdrachten zijn slechts van kracht indien schriftelijk tussen opdrachtgever en opdrachtnemer overeengekomen"
3.15
De contractsovernemingen waarop ONL een beroep doet, zijn neergelegd in de brief d.d. 17 juni 2003. Daarmee is voldaan aan het vereiste dat zij op schrift zijn gesteld. Zoals voortvloeit uit hetgeen hiervoor is overwogen, moet ervan worden uitgegaan dat dit geschrift bevoegdelijk is ondertekend zijdens het UWV. Het UWV heeft aangevoerd dat de hiervoor weergegeven bedingen daarnaast vereisen dat het geschrift bevoegdelijk is ondertekend zijdens respectievelijk Het Opleidingshuis en Het Studiehuis. Dit betoog wordt verworpen. Daargelaten of contractuele bedingen als hiervoor weergegeven in het algemeen kunnen bewerkstelligen dat later gesloten nadere overeenkomsten niet vormvrij zijn, geldt dat dergelijke bedingen in elk geval niet zijn geschreven om een contractspartij ertegen te beschermen dat een nadere overeenkomst die aan de eigen zijde bevoegdelijk is ondertekend, niet zou gelden op de grond dat die aan de zijde van de wederpartij niet is ondertekend. Uit niets blijkt dat partijen bedoeld hebben dat overeen te komen. Zoals ONL heeft aangevoerd, volstond dus de schriftelijke en ondertekende bevestiging van [D] .
3.16
Het UWV heeft aangevoerd dat er aanwijzingen zijn dat de brief van [D] d.d. 17 juni 2003 is geantedateerd. De juistheid van deze stelling kan in het midden blijven, want die enkele stelling kan de conclusie niet dragen dat de door [D] namens het UWV verleende medewerking aan de contractsovernemingen niet rechtsgeldig zou zijn.
3.17
Aldus zijn de vorderingen van Het Opleidingshuis en Het Studiehuis op het UWV uit hoofde van de overeenkomsten betreffende de projecten Loketlozen en Eigen Baas in 2003 overgegaan op Het Projectenhuis als nieuwe schuldeiseres.
3.18
ONL heeft betoogd dat zij deze vorderingen vervolgens bij de akte van cessie van 28 april 2010 gecedeerd heeft gekregen. Het UWV betwist dat.
3.19
Het UWV heeft aangevoerd dat deze cessie nooit aan haar is medegedeeld. Dat betoog faalt, omdat de cessie in elk geval aan haar is medegedeeld doordat de akte van cessie als productie is overgelegd bij de inleidende dagvaarding.
3.2
Volgens ONL (onder meer in grief 1) moet de akte van cessie van 28 april 2010 zo worden uitgelegd dat daarin de vorderingen uit hoofde van de overeenkomsten betreffende de projecten Stadswachten, Loketlozen en Eigen Baas worden overgedragen, ook al verwijst de akte naar "een tweetal" overeenkomsten betreffende het project Banenplein. Dit blijkt volgens ONL uit het in de akte van cessie genoemde bedrag van € 102.590,99 en uit de verwijzing in de cessie naar het kort geding van 2005, dat juist geen betrekking had op het project Banenplein.
3.21
Het in de akte genoemde bedrag van € 102.590,99 komt overeen met het bedrag dat wordt genoemd in een overgelegde brief van ONL aan het UWV van 10 november 2008 als openstaand voor de projecten Stadswachten, Loketlozen en Eigen Baas. Onbetwist staat vast dat het kort geding van 2005 geen betrekking had op het project Banenplein. Daarom aanvaardt het hof de door ONL verdedigde uitleg van de akte van cessie. Dat strookt ook met de omstandigheid dat in de visie van ONL de vorderingen betreffende het (in de akte van cessie genoemde) project Banenplein reeds vóór de cessie van 28 april 2010 op haar waren overgegaan, namelijk door contractsoverneming in januari 2004. In zoverre is grief 1 gegrond.
Dat kan overigens op zichzelf niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Grief 1 ziet in de kern op het project Stadswachten. Ten aanzien van dit project treft de cessie geen doel (zie rov. 3.5 hiervoor).
3.22
Uit het voorgaande volgt dat aangenomen moet worden dat de cessie van 28 april 2010 heeft bewerkstelligd dat de (gestelde) vorderingen op het UWV uit hoofde van de overeenkomsten betreffende de projecten Loketlozen en Eigen Baas overgegaan zijn op ONL als nieuwe schuldeiseres.
3.23
Nu zal het hof de vordering met betrekking tot het project Banenplein behandelen. Die vordering heeft de rechtbank afgewezen op grond van overwegingen als weergegeven in rov. 4.5 van het bestreden vonnis. Grief 5 is hiertegen gericht.
3.24
De overwegingen van de rechtbank komen erop neer dat ONL in strijd met de eisen van een goede procesorde heeft gehandeld en de vordering onvoldoende heeft gespecificeerd in het licht van de omstandigheid dat het UWV verweer tegen de vordering had gevoerd in het kort geding van 2005.
De grief klaagt dat deze vordering niet aan de orde was in dat kort geding. Bij memorie van antwoord bevestigt het UWV dat deze vordering toen inderdaad niet aan de orde was. De grief slaagt in zoverre.
3.25
Het betoog van ONL met betrekking tot het project Banenplein houdt primair in dat zij de vorderingen op het UWV uit hoofde van die overeenkomsten bij de akte van cessie van 1 augustus 2008 rechtsgeldig overgedragen heeft gekregen van (de failliete boedel van) Het Opleidingshuis (door tussenkomst van de curator), en subsidiair dat zij de rechtsverhouding tot het UWV uit hoofde van de overeenkomsten betreffende dit project rechtsgeldig in januari 2004 door contractsoverneming overgedragen heeft gekregen van Het Opleidingshuis (grief 2 wijst daarop).
3.26
Het UWV heeft het primaire betoog van ONL niet bestreden. Aangenomen moet daarom worden dat ONL ook de vorderingen op het UWV uit hoofde van de overeenkomsten betreffende het project Banenplein rechtsgeldig overgedragen heeft gekregen.
UWV heeft het subsidiaire betoog wel bestreden. Het hof komt daar niet aan toe. Ten overvloede overweegt het hof dat voor zover het standpunt van het UWV is gebaseerd op (i) onbevoegde vertegenwoordiging door [D] , (ii) contractuele vormvereisten voor wijzigingen als bedoeld in de brief van [D] en (iii) antedatering van de brief van [D] , het standpunt van het UWV verworpen moet worden op analoge gronden als hiervoor zijn genoemd in verband met de vorderingen betreffende de projecten Loketlozen en Eigen Baas.
3.27
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ONL niet rechtsgeldig vorderingen betreffende Stadswachten overgedragen heeft gekregen, maar wel (gestelde) vorderingen betreffende Loketlozen, Eigen Baas en Banenplein.
3.28
Het UWV heeft een beroep gedaan op verjaring. Hiertoe heeft het UWV onder meer erop gewezen dat er een periode van meer dan vijf jaar is verstreken tussen 17 juni 2003, de datum van datering van de brief van [D] , en 1 augustus 2008, de datum van de akte van cessie.
Volgens ONL is sprake geweest van tijdige stuiting van de verjaring.
Op dit punt acht het hof het partijdebat nog onvoldragen. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen hun stellingen hierover nader toe te lichten, met inachtneming van de beslissingen in dit arrest.
3.29
Het hof acht ook voor het overige het verdere partijdebat over de vorderingen en tegenvorderingen aan beide zijden onvoldoende uitgekristalliseerd. Ter vermijding van verrassingsbeslissingen en ter bevordering van een goede procesorde zal het de zaak naar de rol verwijzen voor memoriewisseling. Het hof overweegt om na de memoriewisseling hetzij een eindarrest te wijzen, hetzij een deskundigenbericht te gelasten (na het wettelijk voorgeschreven overleg daarover met partijen).
3.3
ONL heeft alle facturen overgelegd die volgens haar verschuldigd zijn en onbetaald zijn gebleven, en overzichten waarin de gefactureerde bedragen worden opgeteld. Onvoldoende is echter gespecificeerd op grond waarvan deze bedragen verschuldigd zijn geworden. Met name is niet duidelijk hoe de facturen aansluiten op de contractuele bepalingen in de overeenkomsten, het bestek met de bijlage over resultaatsfinanciering, de algemene inkoopvoorwaarden van het UWV en het werkprotocol.
In debat is onder meer wat de betekenis is van de opmerkingen van [G] van UWV in de brief van 2 september 2004 dat "scholing niet onder de resultaatsfinanciering valt" en dat "vergoeding van de scholing plaats zal vinden na het afronden van de opleiding".
In beginsel moet voor iedere factuur afzonderlijk worden toegelicht wat de grondslag voor verschuldigdheid is.
Daarnaast is er debat over (verrekening met) gestelde tegenvorderingen van het UWV, die betrekking hebben op schadevergoeding en onverschuldigde betaling. Onder meer wenst het hof nader te worden voorgelicht over de vraag hoe de plaatsingspercentages in productie 7 en 15 van het UWV aansluiten op de onderliggende documenten (onderproducties 1, 2 en 3 van productie 7 van het UWV), in hoeverre dit tussenstanden zijn, wat de eindstanden zijn, en wanneer en op welke grondslag de daarop gebaseerde tegenvordering van het UWV inzake schadevergoeding verschuldigd is geworden (de pleitnota in het kort geding van UWV bevat daar een betoog over). UWV wordt ook verzocht de omvang van haar tegenvorderingen te specificeren.
Beide partijen wordt in overweging gegeven hun vorderingen en tegenvorderingen en hun verweer daartegen nader te onderbouwen met een rapport van een partijdeskundige.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor gelijktijdige memorie aan beide zijden, waarna gelegenheid zal zijn voor gelijktijdige antwoordmemorie aan beide zijden.
3.31
Bij grief 6 klaagt ONL dat de rechtbank haar niet voldoende in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op de conclusie van antwoord. Bij de toelichting op de grief heeft ONL alsnog op de conclusie van antwoord gereageerd. Die reactie heeft het hof in zijn beoordeling betrokken. De processuele klacht faalt daarom bij gebrek aan belang. Grief 7 is een restgrief die bij gebrek aan zelfstandig belang onbesproken kan blijven.
3.32
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 10 september 2019 voor gelijktijdige memorie aan beide zijden (zie rov. 3.28-3.30 hiervoor);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, M.M. Korsten-Krijnen en M.J.J. de Bontridder en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2019.