ECLI:NL:GHAMS:2019:267

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
23-002445-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen woninginbraak met diefstal door meerdere personen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2016. De verdachte is beschuldigd van medeplegen van een woninginbraak die plaatsvond op 25 februari 2016 te Amstelveen. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van een geldbedrag van 130 euro uit een woning, waarbij de verdachte samen met anderen de toegang tot de woning heeft verkregen door middel van braak. Tijdens de zittingen in hoger beroep zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder een buurman die de inbraak heeft waargenomen. De verdachte en zijn medeverdachten zijn kort na de inbraak door de politie aangehouden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid op de plaats delict en dat er voldoende bewijs is voor zijn betrokkenheid bij de inbraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de benadeelde partij nog schade heeft geleden als gevolg van de bewezenverklaring.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002445-16
datum uitspraak: 5 februari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-669042-16 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2017, 18 december 2017 en 22 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 februari 2016 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit een woning aan de [adres 2], een geldbedrag (130 euro), geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die woning heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door met een koevoet en/of een breekijzer en/of een schroevendraaier, althans met een voorwerp de (achter)deur van voornoemde woning te forceren en/of open te breken, althans door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bespreking van een gevoerd bewijsverweer

De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen. Meer in het bijzonder heeft hij daarbij erop gewezen dat de melder van de inbraak spreekt over twee personen, terwijl de politie drie personen heeft aangetroffen, dat het technisch onderzoek geen resultaten heeft opgeleverd die de verdachte linken aan het tenlastegelegde, dat er geen DNA-onderzoek is verricht aan het bij de verdachte aangetroffen geld en dat diverse alternatieve scenario’s denkbaar zijn, waaronder de mogelijkheid dat de verdachte slechts op de uitkijk heeft gestaan.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten vast.
In de avond van 25 februari 2016 heeft de buurman van [adres 2] te Amstelveen, terwijl zijn buren niet thuis waren, uit die woning omstreeks 20:15 uur een raar geluid gehoord en een onbekende man in de tuin zien staan. Hij heeft vervolgens 112 gebeld. Toen de politie kwam, zag hij een tweede man uit de steeg lopen bij de garages naast [adres 2]. Hij heeft vervolgens gezien dat deze beide mannen door de politie zijn aangehouden. Agenten die op de melding afkwamen, zagen op de hoek van het rijtje huizen waarvan nummer 26 deel uitmaakt drie mannen gezamenlijk uit een steeg lopen omstreeks 20:24 uur, die bij het zien van de politie rechtsomkeert maakten en wegvluchtten. Omstreeks 20:27 uur is de verdachte samen met [medeverdachte 1] in de bosjes naast [adres 3] aangetroffen. Die plek lag op de route waarlangs de achtervolging door de politie van de drie mannen uit voormelde steeg plaatsvond, terwijl twee van de achtervolgde mannen gedurende die achtervolging door de politie niet of nauwelijks uit het oog zijn verloren. De derde man heeft zich tijdens de achtervolging afgesplitst van de andere twee. De verdachte zat gehurkt tegen een schuttingdeur en [medeverdachte 1] zat achter afvalcontainers naast die deur. Medeverdachte [medeverdachte 2] werd ineengezakt zittend aangetroffen in de tuin van [adres 4], gelegen aan de vluchtroute van de drie mannen uit de steeg. In de directe nabijheid van elk van de verdachten werd een paar (werk)handschoenen aangetroffen.
In de woning [adres 2] is een schoenzoolprofielafdruk veiliggesteld, afkomstig van de rechterschoen van [medeverdachte 1]. Bij de fouillering van de verdachte is een bedrag van € 130,- aangetroffen in precies de coupures zoals de aangever deze zegt te missen uit zijn woning aan de [adres 2]. Voor het adres [adres 5] troffen verbalisanten een auto aan, waarvan de motorkap nog warm was. De auto bleek op naam te staan van [medeverdachte 2]. In één van de portieren van deze auto is de telefoon van de verdachte aangetroffen. De verdachte en zijn medeverdachten woonden alle drie in (de omgeving van) Ede.
De verdachte heeft voor zijn aanwezigheid in het gezelschap van [medeverdachte 1] in de bosjes naast [adres 3] in Amstelveen – welke omstandigheid in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit – geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven.
Mede tegen die achtergrond komt het hof gelet op de hiervoor vastgestelde feiten tot de conclusie dat de verdachte samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] uitvoering heeft gegeven aan het kennelijk vooraf door hen gemaakte plan om in te breken in de woning op het adres [adres 2] te Amstelveen. Het hof gaat er bij gebreke van aanwijzingen in een andere richting vanuit dat de verdachte en zijn twee mededaders daarbij zo nauw en bewust hebben samengewerkt dat sprake is van het in vereniging plegen van de bewezenverklaarde diefstal met braak. Daarbij heeft het hof er ook acht op geslagen dat de verdachte is aangetroffen in het bezit van de buit (voormelde € 130,-) en in gezelschap van degene van wie vast is komen te staan dat hij in de woning is geweest. De mogelijkheid van andere ‘denkbare scenario’s’ waarvan de raadsman heeft gesproken, kan hieraan niet afdoen, nu de verdachte niet heeft aangevoerd dat zich een dergelijk ander – voor hem minder belastend – scenario heeft voltrokken.
Ook de overige door de raadsman aangestipte punten brengen het hof niet tot een ander oordeel. Opmerking verdient daarbij dat de waarneming door de buurman van twee betrokkenen bij het hof geen twijfel wekt aan de betrokkenheid van alle drie de voornoemde personen, gezien hun eendrachtige vluchtgedrag, de in de buurt van elk van hen aangetroffen werkhandschoenen en het gegeven dat de telefoon van de verdachte in de auto van [medeverdachte 2] lag.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 februari 2016 te Amstelveen tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning aan de [adres 2] een geldbedrag van 130 euro, toebehorend aan [slachtoffer], waarbij hij en zijn mededaders zich de toegang tot die woning hebben verschaft door met een voorwerp de (achter)deur van voornoemde woning open te breken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Naast de algemene voorwaarden zijn ook verschillende bijzondere voorwaarden opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg zijn opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft met twee anderen ingebroken in een woning. Hij heeft de aangever daarmee niet alleen benadeeld door het veroorzaken van schade aan de woning en het wegnemen van geld, maar hij heeft ook inbreuk gemaakt op diens persoonlijke levenssfeer. Een woning is bij uitstek een plaats waar mensen zich veilig moeten kunnen voelen. Dit soort delicten versterken bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 januari 2019 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, onder meer voor soortgelijke delicten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, enkel oplegging van een gevangenisstraf passend en geboden, en wel voor de duur van zeven maanden. Om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, bepaalt het hof dat een gedeelte van twee maanden van die straf voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd.
Het dossier bevat verschillende adviezen van Reclassering Nederland betreffende de verdachte. Het laatste advies is opgemaakt op 13 mei 2016. Gelet op de weinige in hoger beroep verstrekte aanvullende informatie, ziet het hof onvoldoende aanleiding aan de verdachte tevens bijzondere voorwaarden op te leggen.

Inbeslaggenomen voorwerpen

Het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan en de opsporing daarvan is belemmerd met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard. Ten aanzien van de pet merkt het hof daarbij op, dat door het dragen daarvan herkenning wordt bemoeilijkt.
Het hof zal de teruggave gelasten aan [slachtoffer] van het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 130,-.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 130,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Tegen de achtergrond van de voormelde beslissing tot teruggave van het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag, is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte (nog) rechtstreeks schade heeft geleden, zodat de vordering zal worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een paar handschoenen, grijs met blauwe rand (5144226);
- een paar handschoenen, zwart met gele rand (5144228);
- een pet, zwart met witte hand in de vorm van 'peace-teken' (5144229).
Gelast de
teruggaveaan [slachtoffer] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- € 130,- ( honderddertig euro), bestaande uit 7 x € 10,- en 3 x € 20,- (5144475).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot schadevergoeding af.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 februari 2019.
Mr. Baauw-de Bruijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.