Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
HUUROVEREENKOMST WINKELRUIMTE
3.Beoordeling
Kamerstukken II1983-1984, 16 631, nr. 6, p. 23, 24 en 42). Uit onder meer de in rov. 2.5 en 2.6 hiervoor weergegeven correspondentie tussen [B] en [appellant] volgt veeleer dat [appellant] handelde op instructie van [B] (althans [X] sr.). Bovendien werd de vennootschap bij rechtshandelingen die verder strekten dan de dagelijkse leiding over de winkel niet door [appellant] , maar door [X] sr. vertegenwoordigd. Dat volgt in het bijzonder uit de wijze waarop de deal met Prada tot stand kwam (zie rov. 2.4). Hetgeen de curator daartegenover heeft gesteld, is gelet op het voorgaande van onvoldoende gewicht. De curator had de grondslag van zijn vordering alles overwegende van een nadere feitelijke onderbouwing moeten voorzien. Nu hij dat heeft nagelaten, is voor bewijslevering geen plaats en dient zijn vordering te worden afgewezen.
De meest recente brief van de belasting toont aan dat er op dit moment nog een bedrag van € 998,610,- openstaat. (…) Alles overziend, was er geen mogelijkheid om verder te gaan met deze B.V. (…).”Uit deze verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, blijkt genoegzaam dat het faillissement van [X] B.V. en een tekort daarin met een redelijke mate van waarschijnlijkheid waren te voorzien, voor zowel [X] B.V. als [appellant] . Op de comparitie in eerste aanleg heeft [appellant] bovendien verklaard: “
Een kennis van mij werkte bij B&O. Hij waarschuwde mij dat het niet goed ging met [X] sr. en dat ik naar mijn geld kon fluiten, als ik niet rechtstreeks betaald zou worden.” Deze verklaring bevestigt dat [appellant] wist of behoorde te weten dat de schuldeisers van [X] B.V. zouden worden benadeeld door de rechtstreekse betaling aan hem.