ECLI:NL:GHAMS:2019:2649

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
200.225.675/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag en zorgregeling na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over zijn dochter, geboren in 2013, en om een zorgregeling. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Verhoog, had in eerste aanleg bij de rechtbank Noord-Holland verzocht om gezamenlijk gezag en een omgangsregeling, maar deze verzoeken waren afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. van der Himst, oefent momenteel alleen het gezag uit over de dochter. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders is verbeterd en dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd het verzoek van de vader toe te wijzen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag toegewezen. Daarnaast is een zorgregeling vastgesteld waarbij de dochter om de veertien dagen bij de vader verblijft op woensdag en in het weekend, en waarbij vakanties en feestdagen in onderling overleg worden verdeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.225.675/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/15/250864 / FA RK 16-6608
Beschikking van de meervoudige kamer van 9 juli 2019 inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Verhoog te Alkmaar,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. van der Himst te Den Helder.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 12 juli 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 11 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 12 juli 2017.
2.2
De vrouw heeft op 15 december 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 7 november 2017, met bijlage, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 6 juni 2018, met bijlagen, ingekomen op 7 juni 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 11 juni 2018, met bijlagen, ingekomen op 12 juni 2018;
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 18 juni 2018 plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Het hof heeft een raadsonderzoek gelast en de behandeling van de zaak pro forma aangehouden in afwachting van de resultaten van dit onderzoek.
2.5
Op 26 november 2018 is ingekomen een rapportage van de raad van 5 november 2018.
2.6
De voortgezette mondelinge behandeling heeft op 14 februari 2019 plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Het hof heeft een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man eens in de veertien dagen op woensdag omgang heeft met [de minderjarige] van 12.15 uur tot 17.00 uur en eens in de veertien dagen op zaterdag van 10.00 uur tot zondag 17.00 uur. Na 20 juni 2019 wordt deze omgangsregeling uitgebreid met één overnachting, te weten van vrijdagmiddag na school tot zondag 17.00 uur. Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van het verloop van deze tijdelijke omgangsregeling en het vervolg van de systeemtherapie.
2.7
De nadere mondelinge behandeling heeft op 21 juni 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad vertegenwoordigd door de heer R. Koops.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn bij journaalbericht van 18 juni 2019 van de zijde van de man nog nadere stukken in het geding gebracht.

3.De feiten

Uit de inmiddels verbroken relatie van de man en de vrouw is geboren [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), [in] 2013. De vrouw oefent alleen het gezag over [de minderjarige] uit. De man heeft [de minderjarige] erkend en [de minderjarige] verblijft momenteel bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de man om gezamenlijk gezag en om een omgangsregeling, waarbij [de minderjarige] wekelijks op woensdagmiddag van 12.00 uur tot 17.00 uur, alsmede eenmaal per twee weken van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagavond 17.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en de feestdagen bij de man verblijft, afgewezen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn verzoeken in eerste aanleg alsnog toe te wijzen.
4.3
De vrouw verzoekt bekrachtiging van de bestreden beschikking. Uit hetgeen de vrouw ter zitting van 21 juni 2019 naar voren heeft gebracht begrijpt het hof dat dit verzoek thans nog slechts ziet op de afwijzing van het verzoek om gezamenlijk gezag.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, het hof verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of;
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De man stelt zich op het standpunt dat niets aan gezamenlijk gezag in de weg staat. De communicatie tussen hem en de vrouw over [de minderjarige] verloopt goed. De man is van mening dat de systeemtherapie en EMDR-therapie los moeten worden gezien van het gezamenlijk gezag. Het gaat om een formaliteit en de vrouw doet het wat hem betreft goed. Maar het is voor hem als vader van belang dat hij inspraak kan hebben bij belangrijke beslissingen over [de minderjarige] .
5.3
De vrouw is van mening dat de communicatie tussen partijen weliswaar is verbeterd, maar dat zij nog steeds de hulp van de systeemtherapeute nodig hebben om afspraken te maken over de omgangsregeling. Zij vindt het daarom nog te vroeg om het gezamenlijk gezag vast te leggen. Bovendien wordt de omgangsregeling op korte termijn al uitgebreid, wordt de systeemtherapie nog voortgezet en volgt de man daarnaast ook nog EMDR-therapie. Alhoewel partijen wel op de goede weg zijn, is de vrouw van mening dat zij nog niet zover zijn dat het gezamenlijk gezag geen problemen zal opleveren.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd het verzoek van de man om hem gezamenlijk met de vrouw te belasten met het gezag over [de minderjarige] toe te wijzen. De raad is van mening dat er geen onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders indien zij gezamenlijk met het gezag worden belast.
5.5
Het wettelijk uitgangspunt is dat partijen gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen. Afwijzing van het verzoek van de man kan dan ook alleen aan de orde zijn als één van de uitzonderingsgronden van het tweede lid van voornoemd wetsartikel zich voordoet. Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat geen gronden aanwezig zijn om het verzoek van de man af te wijzen.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de verstandhouding tussen partijen enige tijd ernstig verstoord is geweest. Partijen moesten van ver komen, maar hebben inmiddels grote stappen gezet die tot verbetering van hun onderlinge verstandhouding en de situatie rond [de minderjarige] hebben geleid. Partijen volgen momenteel nog steeds systeemtherapie. Blijkens het verslag van 5 juni 2019 van mevr. drs. A.C.M. Ludlage (GZ-psycholoog) is sprake van een verbetering en kunnen partijen, in ieder geval waar het de omgang en begeleiding van [de minderjarige] betreft, steeds beter samenwerken. De man volgt momenteel daarnaast ook op advies van voornoemde systeemtherapeute EMDR-therapie, hetgeen volgens haar als resultaat heeft dat hij in toenemende mate stabiel en rustig toont. Ter zitting in hoger beroep hebben beide partijen te kennen gegeven dat de onderlinge communicatie is verbeterd en dat zij beiden voornemens zijn de systeemtherapie voort te zetten totdat de therapeute dat niet langer nodig oordeelt. Partijen zijn, zo is ter zitting van 21 juni 2019 gebleken, in staat om afspraken te maken over [de minderjarige] en met elkaar te overleggen.
[de minderjarige] heeft een goede band met beide ouders en niet is gebleken dat er een onaanvaardbaar risico is dat zij bij toewijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag klem of verloren raakt tussen hen. De problemen die er nog zijn in de onderlinge communicatie van partijen, hebben geen dusdanig negatieve weerslag op [de minderjarige] dat van een dergelijke situatie zou kunnen worden gesproken. De door de vrouw genoemde zorgen zijn in het licht van de geschiedenis van partijen weliswaar begrijpelijk, maar staan aan de bepaling van het gezamenlijk gezag niet in de weg. Juist de systeemtherapie kan daarin een extra waarborg bieden en partijen op dat punt voorlopig begeleiden en ondersteunen.
Evenmin is gebleken dat afwijzing van het verzoek van de man anderszins noodzakelijk is in het belang van [de minderjarige] . Het hof zal de bestreden beschikking dan ook op dit punt vernietigen en het verzoek van de man toewijzen.
Zorgregeling
5.6
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (hierna te noemen: de zorgregeling) omvatten.
De tijdelijke zorgregeling is volgens partijen goed verlopen en zij zijn het erover eens dat de zorgregeling per heden zal worden uitgebreid overeenkomstig de beslissing van het hof blijkens het proces-verbaal van 14 februari 2019. Dit betekent dat [de minderjarige] eens in de veertien dagen op woensdag van 12.15 uur tot 17.00 uur bij de man zal verblijven, alsmede eens in de veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot zondag 17.00 uur. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook op dit punt vernietigen en voornoemde zorgregeling vaststellen, ook wat betreft de bepaling dat de omgang op vrijdagmiddag aanvangt na school (in plaats van 17:00 uur zoals aanvankelijk door de man verzocht). Partijen hebben daartegen gelet op hun beider ter zitting van 21 juni 2019 betrokken standpunten geen bezwaren en een omgang die aanvangt direct na schooltijd is naar het oordeel van het hof in lijn met de belangen van [de minderjarige] . Het staat partijen uiteraard vrij de zorgregeling in onderling overleg uit te breiden, zoals momenteel ook al met enige regelmaat gebeurt.
5.7
Voorts is niet tussen partijen in geschil dat de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte zullen worden verdeeld, te beginnen met een opbouw in de aankomende zomervakantie. Het hof zal bepalen dat [de minderjarige] in de zomervakantie van 2019 gedurende twee losse weken bij de man zal verblijven; een week aan het begin van de vakantie en een week aan het einde van de vakantie. Na deze zomervakantie zullen partijen de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte verdelen.
5.8
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 12 juli 2017 en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige] worden belast;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register;
stelt een zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] vast, inhoudende dat [de minderjarige] eens in de veertien dagen op woensdag van 12.15 uur tot 17.00 uur bij de man verblijft, alsmede eens in de veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot zondag 17.00 uur en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg vast te stellen, te beginnen met een opbouw in de zomervakantie 2019, waarbij [de minderjarige] gedurende twee losse weken bij de man zal verblijven; waarvan één week aan het begin en één week aan het einde van deze vakantie;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr T.A.M. Tijhuis en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier, en is op 9 juli 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.