Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
[de vader] ,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om twee minderjarigen, [kind A] en [kind B], onder toezicht te stellen. De Raad had eerder in eerste aanleg verzocht om deze ondertoezichtstelling, maar de kinderrechter had dit verzoek afgewezen. De Raad stelde dat er sprake was van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen, onder andere door alcoholmisbruik en huiselijk geweld in het gezin. De ouders, [de moeder] en [de vader], hebben echter betwist dat er gronden zijn voor een ondertoezichtstelling en voerden aan dat de situatie inmiddels verbeterd is. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2019 hebben de ouders hun verweer gevoerd, waarbij zij stelden dat de zorgen van de Raad ongegrond zijn en dat de kinderen goed functioneren op school.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat, hoewel er in het verleden zorgen zijn geweest over de ontwikkeling van de kinderen, er op het moment van de uitspraak geen concrete aanwijzingen zijn dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De ouders hebben geen toestemming gegeven voor verdere hulpverlening en de Raad heeft onvoldoende inzicht gekregen in de gezinssituatie. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen op school geen signalen van problemen vertonen en dat de zorgen over de ontwikkeling van [kind A] inmiddels zijn weggenomen. Gelet op deze overwegingen heeft het hof de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het verzoek van de Raad afgewezen.