ECLI:NL:GHAMS:2019:2639

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
200.255.350/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van de werking van een beschikking inzake partneralimentatie en verdeling van de huwelijksgemeenschap

In deze tussenbeschikking van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 2 juli 2019, wordt het verzoek van de man tot schorsing van de werking van een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam afgewezen. De man had in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van 28 november 2018, waarin de echtscheiding tussen hem en de vrouw werd uitgesproken en de partneralimentatie werd vastgesteld op € 900,- per maand. De man verzocht om schorsing van de beschikking, omdat hij vreesde dat de vrouw haar vordering zou incasseren en het geld zou wegsluizen naar een onbekende bankrekening in Indonesië. Hij stelde dat de vrouw een onvolledige opgave had gedaan van de boedelbestanddelen en dat de rechtbank niet tot verdeling van de gemeenschap had mogen overgaan.

De vrouw verweerde zich tegen het verzoek van de man en stelde dat er geen juridische of feitelijke misslag was in de beschikking van de rechtbank. Het hof overwoog dat de man niet voldoende had onderbouwd waarom de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking geschorst zou moeten worden. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een kennelijke misslag en dat de man niet had aangetoond dat hij in een noodtoestand zou komen als de beschikking zou worden uitgevoerd. Het verzoek van de man werd daarom afgewezen, en de beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.255.350/02
zaaknummers rechtbank: C/13/627652 / FA RK 17-2585 en C/13/647911 / FA RK 18-3076
beschikking van de meervoudige kamer van 2 juli 2019 inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.H. van Leur te Amsterdam,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.M. Lattmann-van der Heijde te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1
De man is op 28 februari 2019 in hoger beroep gekomen van de hiervoor genoemde beschikking van 28 november 2018. Hij heeft tevens verzocht de werking van die beschikking te schorsen.
2.2
Verweerster heeft op 22 maart 2019 een verweerschrift op het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de man van 1 april 2019, ingekomen op 2 april 2019;
- een brief van de zijde van de vrouw van 15 april 2019, ingekomen op 17 april 2019;
- een brief van de zijde van de man van 16 april 2018, ingekomen op 23 april 2019.
2.4
Het hof heeft partijen bij brieven van 5 maart 2019 bericht dat het voornemens is de behandeling van het schorsingsverzoek op de stukken af te doen. Partijen hebben daartegen geen bezwaren naar voren gebracht.
3. De feiten
Partijen zijn [in] 2014 te [plaats] , Indonesië, met elkaar gehuwd. Het huwelijk is op 29 maart 2019 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de - in zoverre niet bestreden - beschikking van 28 november 2018 van de rechtbank Amsterdam, waarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand bepaald op € 900,- per maand en indien en voor zover de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Tevens is de wijze van verdeling gelast van de tussen partijen bestaande gemeenschap. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De man verzoekt voor de duur van het geding in hoger beroep de werking van de bestreden beschikking te schorsen met betrekking tot de partneralimentatie en de verdeling.
4.3
De vrouw verzoekt het verzoek van de man af te wijzen en de man te veroordelen in de kosten van het geding.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter onderbouwing van zijn verzoek tot schorsing stelt de man dat zijn belang bij de schorsing van de werking van de bestreden beschikking groter is dan het belang van de vrouw om die beschikking te executeren.
Volgens de man heeft de vrouw een onvolledige opgave gedaan van de boedelbestanddelen die tot de reeds ontbonden gemeenschap van goederen van partijen behoren. De vrouw heeft nagelaten een volledig overzicht te geven van alle activa, zoals een omschrijving van al haar bezittingen in Indonesië en een opsomming van al haar Indonesische en Nederlandse bankrekeningen, inclusief saldi op de peildatum en een jaar voorafgaand aan de peildatum. Gelet hierop had de rechtbank niet tot verdeling van de gemeenschap mogen overgaan.
Voorts vreest de man dat indien de vrouw zal overgaan tot inning van haar vordering jegens de man, zij het geld zal wegsluizen naar een voor de man onbekende bankrekening in Indonesië en de man daar onmogelijk een regresvordering kan executeren. De vrouw verblijft nu in Nederland zonder verblijfstitel en kan elk moment (vrijwillig of gedwongen) terugkeren naar Indonesië, aldus de man.
Subsidiair voert de man aan dat de verdeling onzorgvuldig en in strijd met een goede procesorde tot stand is gekomen en de man hierdoor aanzienlijk wordt benadeeld.
Nu in de bodemprocedure nog niet is overgegaan tot een gehele verdeling van de huwelijksgemeenschap, is sprake van een partiële verdeling. Zonder wetenschap en omschrijving van alle activa inclusief waardes per peildatum 14 april 2017 van de vrouw, kan de verdeling als zodanig niet volledig worden vastgesteld.
5.2
In zijn brief van 1 april 2019 stelt de man dat er sprake is van een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden beschikking, waardoor de rechtbank niet tot verdeling van de gemeenschap had behoren over te gaan. Volgens de man bevat deze brief een nadere onderbouwing van een bestaande grief.
5.3
De vrouw voert aan dat de man zijn verzoek tot schorsing op onjuiste gronden heeft onderbouwd. Van een feitelijke of juridische misslag van de rechtbank is geen sprake. De man heeft bovendien zelf de rechtbank verzocht de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank heeft zich uitdrukkelijk gerealiseerd dat de vrouw naar Indonesië zal moeten vertrekken als aan haar geen verblijfstitel wordt verstrekt. Dat blijkt uit de beslissing van de rechtbank, waarin is opgenomen dat de hoogte van de partneralimentatie enkel geldt voor de duur dat de vrouw in Nederland is. Bovendien kan de vrouw in ieder geval tot 10 juli 2019 in Nederland blijven. De vreemdelingenadvocaat van de vrouw is doende alles in het werk te stellen, zodat de vrouw in Nederland kan blijven.
De vraag of de rechtbank op juiste gronden tot het oordeel is gekomen dat de boedelverdeling heeft plaatsgevonden komt volgens de vrouw aan de orde bij de beoordeling van de hoofdzaak. De man heeft niet gesteld dat hij belang heeft bij een schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Van na de beschikking opgetreden omstandigheden die tot gevolg zouden hebben dat sprake is van misbruik van executiebevoegdheid is evenmin sprake: er hebben zich na de uitspraak geen nieuwe feiten voorgedaan. De vrouw vraagt het verzoek af te wijzen.
De vrouw verzoekt de man te veroordelen in de proceskosten die zien op dit incidentele verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad, thans begroot op € 291 eigen bijdrage en € 324 griffierecht. Zij dient vanwege het schorsingsverzoek een extra verweerschrift in te dienen, waardoor zij voor hogere kosten wordt gesteld. In de visie van de vrouw heeft de man de procedure nodeloos ingesteld, nu het verzoekschrift geen gronden bevat die het verzoek kunnen dragen.
De vrouw maakt voorts bezwaar tegen indiening van de brief van de advocaat van de man van 1 april 2019. Volgens de vrouw is dit in strijd met de twee-conclusieregel.
5.4
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de brief van de man van 1 april 2019 niet enkel gezien kan worden als verduidelijking van de reeds eerder gestelde grieven. De man voert immers een andere grondslag voor de verzochte schorsing aan. In hoger beroep geldt de zogeheten twee-conclusieregel (artikel 347 van het Wetboek van Rechtsvordering), welke regel concentratie van het debat vereist. Uitbreiding van het debat op basis van een nieuwe grondslag in een stadium, waarin de grieven reeds geruime tijd daarvoor zijn geformuleerd, zoals de man heeft gedaan, is niet toegestaan. Het hof laat daarom voormelde brief van de man van 1 april 2019 buiten beschouwing vanwege strijd met de goede procesorde en zal het verzoek van de man beoordelen op basis van hetgeen hij in het appelrekest heeft aangevoerd.
5.5
Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de werking van een beschikking dient een belangenafweging plaats te vinden, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Bij die belangenafweging blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing. Voor schorsing van de werking van een beschikking is plaats, indien de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitspraak in hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Hiervan kan met name sprake zijn indien de beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na de beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feiten of omstandigheden meebrengen dat door executie van de beschikking klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal ontstaan.
Ten aanzien van het verzoek van de man de werking van de bestreden beschikking te schorsen met betrekking tot de partneralimentatie, is het hof van oordeel dat de man niet heeft gesteld en onderbouwd waarom de uitvoerbaarheid bij voorraad op dat onderdeel zou moeten worden geschorst.
Ten aanzien van het verzoek van de man de werking van de bestreden beschikking te schorsen met betrekking tot de verdeling, is het hof van oordeel dat, voor zover de man heeft willen aanvoeren dat de bestreden beschikking op een kennelijke juridische of feitelijke misslag berust, daarvan geen sprake is. Van een kennelijke misslag is sprake indien naar objectieve maatstaven buiten twijfel staat dat een beslissing onjuist is. In hetgeen de man ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, ziet het hof slechts gronden die volgens de man tot de conclusie zouden moeten leiden dat het hof tot een ander oordeel zou moeten komen. Dit is echter onvoldoende om aan te nemen dat de bestreden beschikking op een kennelijke misslag berust. De vraag of de bestreden beschikking al dan niet geheel juist is en of de beslissing in hoger beroep in stand zal blijven, vormt niet de maatstaf aan de hand waarvan in dit geschil moet worden beslist. Het hof is voorts niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden van na de bestreden beschikking die thans maken dat van die beslissing dient te worden afgeweken.
Voorts heeft de man naar het oordeel van het hof nagelaten het door hem gestelde restitutierisico voldoende te concretiseren. Er bestaat weliswaar een restitutierisico wanneer de vrouw naar Indonesië zou verhuizen en de verhaalsmogelijkheden daardoor worden beperkt, maar de man heeft niet onderbouwd dat daardoor voor hem een noodtoestand zou ontstaan. Daarbij komt dat de vrouw tot op heden in Nederland verblijft en het onzeker is of zij Nederland zal moeten verlaten en zo ja, op welke termijn.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat voor schorsing van de werking van de bestreden beschikking geen grond bestaat, zodat het verzoek van de man hiertoe zal worden afgewezen.
5.6
Het hof zal de beslissing op het verzoek van de vrouw de man te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure aanhouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak. De behandeling van de hoofdzaak zal worden voortgezet op een nader te bepalen tijdstip waarvoor partijen afzonderlijk een oproep zullen ontvangen.

6.De beslissing

Het hof:
wijst af het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking;
houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en
mr. L. van Dijk in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 2 juli 2019 in het openbaar uitgesproken door de oudste rechter.