ECLI:NL:GHAMS:2019:2602

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
200.246.897/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake het Bisdom Haarlem - Amsterdam tegen Stichting Het Rooms-Katholiek Maagdenhuis met betrekking tot inzage in notulen en statutenwijzigingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Bisdom Haarlem - Amsterdam tegen Stichting Het Rooms-Katholiek Maagdenhuis. Het Bisdom heeft in eerste aanleg een vonnis van de rechtbank Amsterdam aangevochten, waarin het Maagdenhuis werd veroordeeld tot het overleggen van bepaalde stukken. Het hoger beroep is ingesteld op 25 september 2018, en de zitting vond plaats op 29 mei 2019. De zaak betreft een incidentele vordering van het Bisdom op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin het Bisdom inzage vordert in notulen van vergaderingen van het Maagdenhuis die relevant zijn voor de beoordeling van de status van het Maagdenhuis.

De rechtbank heeft in het vonnis van 18 juli 2018 geoordeeld dat het Maagdenhuis bepaalde stukken moet overleggen, maar het Bisdom is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij het Bisdom werd vertegenwoordigd door mr. J.M. Blanco Fernández en het Maagdenhuis door mr. A.F.J.A. Leijten en mr. I. Koudstaal.

Het hof heeft in zijn arrest van 16 juli 2019 geoordeeld dat het Maagdenhuis de notulen van vergaderingen van 10 maart 1981, 22 februari 1983, 22 maart 1983 en 20 april 1983 moet overleggen. Het hof heeft de kosten van het incident gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest is openbaar uitgesproken en houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.246.897/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/631678/ HA ZA 17-673
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 juli 2019
inzake
HET BISDOM HAARLEM - AMSTERDAM,
gevestigd te Haarlem,
appellant,
eiser in het incident,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen

1.STICHTING HET ROOMSCH CATHOLIJK MAAGDENHUIS,

gevestigd te Amsterdam,
2.
[geïntimeerde 2],
3.
[geïntimeerde 3],
4.
[geïntimeerde 4],
5.
[geïntimeerde 5] ,
allen domicilie gekozen hebbende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. J. Fleming te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Hierna worden partijen als volgt aangeduid. Met ‘het Bisdom’ wordt appellant, tevens eiser in het incident bedoeld, en met ‘het Maagdenhuis’ (in enkelvoud) worden geïntimeerden, tevens verweerders in het incident bedoeld, tenzij uit de context anders blijkt.
Het Bisdom is bij dagvaarding van 25 september 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2018, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen het Bisdom als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en het Maagdenhuis (en nog twee andere natuurlijke personen) als gedaagde(n) in conventie, tevens eiser(s) in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens inhoudende eiswijziging, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- memorie inhoudende incidentele vordering ex art. 843a Rv van het Bisdom, met producties (hierna ook: de incidentele memorie van het Bisdom);
- memorie van antwoord in incident ex art. 843a Rv van het Maagdenhuis, met producties; en
- akte overlegging productie van het Bisdom, met een productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 29 mei 2019 doen bepleiten, het Bisdom door mr. J.M. Blanco Fernández, advocaat te Amsterdam, en het Maagdenhuis door mr. A.F.J.A. Leijten en mr. I. Koudstaal, advocaten te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Ten slotte is arrest gevraagd.
Het Bisdom heeft na eiswijziging in de hoofdzaak geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, en uitvoerbaar bij voorraad:
primair
voor recht zal verklaren dat het Maagdenhuis een zelfstandig onderdeel is van het R.K. kerkgenootschap;
voor recht zal verklaren dat geen van de geïntimeerden sub 2 t/m 5 het ambt van bestuurder van geïntimeerde sub 1 rechtsgeldig heeft verkregen;
voor recht zal verklaren dat de in de dagvaarding in eerste aanleg genoemde ‘nieuwe bestuurders’ het ambt van bestuurder van geïntimeerde sub 1 rechtsgeldig hebben verkregen;
het Maagdenhuis zal gebieden om binnen tien dagen na betekening van het door het hof te wijzen arrest (i) de nieuwe bestuurders volledig en onvoorwaardelijke toegang tot de administratie van geïntimeerde sub 1 te verlenen, en (ii) met de nieuwe bestuurders in overleg te treden om de nieuwe bestuurders in staat te stellen het bestuurderschap uit te oefenen;

subsidiair

5. verklaringen voor recht zal uitspreken of een of meer voorzieningen zal treffen overeenkomstig hetgeen [naar het hof begrijpt] in de nrs. 6 en 7 van de memorie van grieven is gesteld;

in alle gevallen

6. geïntimeerde sub 1 zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.
Het Maagdenhuis heeft in de hoofdzaak geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, en het Bisdom – uitvoerbaar bij voorraad – zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep, althans voorwaardelijk (voor zover de primair sub 1 of subsidiair sub 5 door het Bisdom ingestelde vordering wordt toegewezen) voor recht zal verklaren dat het Maagdenhuis een zelfstandig onderdeel is, waarbij geldt:
• dat het bestuur bevoegd is zijn taak, inclusief beheer van en beschikking over het
vermogen, in volledige zelfstandigheid uit te oefenen;
• dat aan de Bisschop en het Bisdom zijn toegekend een in objectiviteit te hanteren
marginaal toetsingsrecht om in de samenstelling van het bestuur in te grijpen, voor zover daartoe naar objectief oordeel wegens wanbeleid een dringende reden bestaat; en
• dat de Bisschop en het Bisdom slechts gerechtigd zijn om bekrachtiging aan een
bestuurdersbenoeming te onthouden voor zover daartoe naar objectief oordeel op grond van een marginale toets wegens wanbeleid een dringende reden bestaat; en
het Bisdom – uitvoerbaar bij voorraad – zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
Beide partijen hebben in de hoofdzaak bewijs van hun stellingen aangeboden.
Het Bisdom heeft in het incident geconcludeerd dat het hof uitvoerbaar bij voorraad:
primair
a. het Maagdenhuis zal gebieden om, naar keus van het Bisdom, (i) op de dag van betekening van het arrest, dan wel (ii) op de dag dat het Maagdenhuis het arrest via e-mail van het Bisdom ontvangt, aan het Bisdom per e-mail een afschrift te sturen van de volgende stukken:
i. de Besluitvormingsstukken bedoeld in nr. 4 van de incidentele memorie van het Bisdom;
ii. de Benoemingscorrespondentie bedoeld in nr. 33 van de incidentele memorie van het Bisdom;
subsidiair
het Bisdom zal machtigen om volledige inzage te krijgen in het dossier van notaris [naam] in verband met de statutenwijziging, door bij de notaris die dat dossier bewaart die inzage te bevorderen;

meer subsidiair

een andere voorziening zal treffen die tot een resultaat leidt dat zoveel mogelijk benadert wat het Bisdom in haar memorie in incident vordert;

in alle gevallen

het Maagdenhuis zal veroordelen in de kosten van het incident.
Het Maagdenhuis heeft in het incident geconcludeerd dat het hof de vorderingen van het Bisdom zal afwijzen en het Bisdom – uitvoerbaar bij voorraad – zal veroordelen in de kosten van het incident.
Het Maagdenhuis heeft bij memorie van antwoord in incident de Benoemingscorrespondentie (zoals omschreven in de incidentele vordering van het Bisdom onder primair sub a onder ii) overgelegd. Daarna heeft het Bisdom zijn incidentele vordering ten aanzien van de Benoemingscorrespondentie ter gelegenheid van het pleidooi ingetrokken. Op die vordering behoeft derhalve niet meer te worden beslist.

2.Beoordeling in het incident

2.1.
De zaak vereist dat – voorafgaand aan een beslissing in de hoofdzaak – wordt beslist op de resterende incidentele vordering, die ziet op de Besluitvormingsstukken. Daaromtrent is in nr. 4 van de incidentele memorie van het Bisdom het volgende vermeld:
“Het is voor de beoordeling van de vorderingen van het Bisdom van belang dat de stellingen van het Maagdenhuis over de eigen status aan de hand van stukken over de besluitvorming inzake de statutenwijziging nader worden getoetst. Dat kan gebeuren met de volgende stukken (
de Besluitvormingsstukken):
notulen van de vergadering van het bestuur van het Maagdenhuis waarin over die status is gesproken, in ieder geval de notulen van de volgende vergaderingen: 10 maart 1981, 22 maart 1983 en 20 april 1983;
correspondentie over de considerans en/of de statutenwijziging tussen het bestuur en oud-bestuurder [naam] ;
correspondentie over de considerans en/of de statutenwijziging tussen het bestuur en notaris [naam] .”
2.2.
Ingevolge art. 843a Rv kan degene die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
2.3.
Voor de stukken bedoeld in nr. 4 sub b en c van de incidentele memorie van het Bisdom geldt dat niet aan de voorwaarden van art. 843a Rv is voldaan. Tegenover het verweer van het Maagdenhuis is onvoldoende aannemelijk geworden dat het Maagdenhuis, naast hetgeen reeds is overgelegd aan bescheiden, bescheiden zoals door het Bisdom bedoeld te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. De incidentele vordering van het Bisdom is in zoverre onvoldoende bepaald en daardoor niet toewijsbaar.
2.4.
Voor de in nr. 4 sub a van de incidentele memorie van het Bisdom bedoelde stukken is van belang dat de rechter ingevolge art. 22 Rv de (discretionaire) bevoegdheid heeft in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen (of een van hen) te bevelen bepaalde op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. Die mogelijkheid heeft de rechter ook indien er een vordering op de voet van art. 843a Rv aanhangig is.
2.5.1.
In dit geval bestaat aanleiding voor een bevel ex art. 22 Rv. Hiervoor is redengevend dat als niet (voldoende) betwist vaststaat dat in de vergaderingen van het bestuur van het Maagdenhuis van 10 maart 1981, 22 maart 1983 en 20 april 1983 is gesproken over de status van het Maagdenhuis, alsmede dat van deze vergaderingen notulen zijn opgemaakt, zodat aangenomen mag worden dat in die notulen schriftelijk is vastgelegd wat er aangaande dat onderwerp is besproken. De notulen dienen in het geding te worden gebracht om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van deze zaak. Door het Maagdenhuis zijn immers reeds soortgelijke stukken in het geding gebracht ter onderbouwing van haar stellingen. Voor de notulen van de vergadering van 20 april 1983 geldt bovendien dat zij destijds aan de notariële akte ‘vaststelling gewijzigde statuten’ van 5 mei 1983 waren gehecht (zie productie 16 van het Bisdom, derde blad) zodat zij daar op die wijze onderdeel van uitmaken en dit bewijsstuk bij gebreke van die notulen op dit moment niet compleet is.
2.5.2.
Niet uit te sluiten valt overigens dat de verwijzing van het Bisdom naar de notulen van ‘22 maart 1983’ een verschrijving betreft en dat ‘22 februari 1983’ wordt bedoeld. In de in nr. 16 van de incidentele memorie van het Bisdom genoemde brief van 15 februari 1983 van de toenmalig voorzitter van het Maagdenhuis wordt immers verwezen naar een op ‘22 februari a.s.’ geplande vergadering waarin een ‘finalebeslissing’ zal worden genomen met betrekking tot concept-statuten. Zekerheidshalve zal het hof het Maagdenhuis daarom bevelen ook de notulen van 22 februari 1983 over te leggen, waarbij aan de niet-nakoming van dit bevel uiteraard alleen gevolgen kunnen worden verbonden als er inderdaad notulen van die datum bestaan.
2.5.3.
Verder blijkt uit de akte van 5 mei 1983 dat er een bijlage bij de notulen van 20 april 1983 zat; ook die bijlage dient in het geding te worden gebracht.
2.6.
Dat er buiten de hiervoor bedoelde stukken nog (relevante) notulen zijn is – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – niet aannemelijk geworden. De incidentele vordering is derhalve voor het overige onvoldoende bepaald en op grond van art. 843a Rv niet toewijsbaar.
2.7.
Het hof zal het Maagdenhuis bevelen overeenkomstig het bepaalde in art. 22 Rv de notulen van 10 maart 1981, 22 februari 1983, 22 maart 1983 en 20 april 1983 (met bijlage) bij akte, zonder nadere toelichting, over te leggen. Met dat doel zal de zaak naar de rol worden verwezen van 13 augustus 2019. Vervolgens krijgt het Bisdom de gelegenheid op de rol van vier weken later een akte uitlaten te nemen. Nadat de akte uitlaten is genomen, krijgt het Maagdenhuis de gelegenheid op de rol van weer vier weken later bij akte (uitsluitend) daarop te reageren.
2.8.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, heeft het Maagdenhuis ten aanzien van de notulen van de vergaderingen van 10 maart 1981, 22 maart 1983 en 20 april 1983 geen belang meer bij een beslissing op haar vordering ex art. 843a Rv. Voor het overige wordt die vordering op inhoudelijke gronden afgewezen.
2.9.
Het hof ziet aanleiding de kosten van het incident te compenseren op de wijze als in de beslissing vermeld.
2.10.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
beveelt het Maagdenhuis de notulen van zijn vergaderingen van 10 maart 1981, 22 februari 1983, 22 maart 1983 en 20 april 1983 (met bijlage) – zonder nadere toelichting – bij akte in het geding te brengen en verwijst de zaak daartoe naar de rol van 13 augustus 2019, waarna het verdere procesverloop in incident zal zijn zoals hiervoor onder 2.7 vermeld;
compenseert de kosten van het incident, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders in incident gevorderde af;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M. Korsten-Krijnen, mr. E.E. van Tuyll van Serooskerken - Röell en mr. A.W.H. Vink en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2019.