ECLI:NL:GHAMS:2019:2524

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
23-000180-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake meermalen mishandeling met recidive en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1973, was aangeklaagd voor drie gevallen van mishandeling die plaatsvonden op 9 juli 2017 te Hoorn. De mishandelingen betroffen het met kracht grijpen van een achtjarige jongen bij de nek en het slaan van twee andere slachtoffers. De verdachte had eerder al meerdere veroordelingen, waaronder voor mishandeling, wat zijn strafbaarheid verzwakte. Het hof heeft de verdediging van de verdachte verworpen, waarbij werd gesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de mishandeling van het eerste slachtoffer. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers en de politie voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van de mishandelingen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Het hof heeft deze straf bevestigd, met inachtneming van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan gewelddadig gedrag, wat niet gerechtvaardigd kon worden door de aanleiding. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen tot een bedrag van € 255,80, bestaande uit materiële en immateriële schade. De verdachte is verplicht om deze schade te vergoeden, met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000180-18
datum uitspraak: 19 juli 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-205366-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 juli 2017 te Hoorn [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (met kracht) bij de nek te grijpen en/of (vervolgens) op de grond te gooien;
2.
hij op of omstreeks 9 juli 2017 te Hoorn [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar (met kracht) met zijn (tot vuist gebalde) hand tegen het oor, althans tegen het hoofd te slaan/te stompen;
3.
hij op of omstreeks 9 juli 2017 te Hoorn [slachtoffer 3] heeft mishandeld door haar (met kracht) met zijn (tot vuist gebalde) hand tegen het oog, althans in het gezicht te slaan/te stompen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij komt.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde

De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1]. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de aangifte is gedaan door de moeder van [slachtoffer 1], die verklaart over wat zij haar zoon heeft horen zeggen, terwijl [slachtoffer 1] zelf geen verklaring heeft afgelegd. Er is onvoldoende bewijs dat [slachtoffer 1] op de grond is gegooid en het grijpen in de nek levert geen mishandeling op.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Het hof heeft naast de door [naam] namens [slachtoffer 1] gedane aangifte acht geslagen op de bevindingen van de aanwezige politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Uit het opgemaakte proces-verbaal van bevindingen blijkt dat [slachtoffer 1] niet alleen aan zijn moeder, maar ook aan de verbalisanten heeft verteld wat er is gebeurd. Deze verklaring van [slachtoffer 1], onder meer inhoudende dat de verdachte hem op de grond heeft geduwd en hem bij de nek heeft vastgepakt, hetgeen pijn deed, vindt steun in het door de moeder en de politieambtenaren waargenomen letsel van [slachtoffer 1], te weten verse schaafwondjes in zijn hals en op zijn wang, elleboog en knie.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 9 juli 2017 te Hoorn [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met kracht bij de nek te grijpen en op de grond te gooien;
2.
hij op 9 juli 2017 te Hoorn [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar met kracht met zijn tot vuist gebalde hand tegen het oor te stompen;
3.
hij op 9 juli 2017 te Hoorn [slachtoffer 3] heeft mishandeld door haar met zijn hand tegen het oog te slaan.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde levert op:
telkens: mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op 9 juli 2017 schuldig gemaakt aan drie mishandelingen. Verdachte heeft een achtjarige jongen in zijn nek gegrepen en op de grond gegooid. De aanleiding daarvoor was een onenigheid over het feit dat deze jongen een waterballon bij de verdachte in de auto zou hebben gegooid. Deze aanleiding kan niet rechtvaardigen dat een volwassen man een kind zo aanpakt. Toen de verdachte vervolgens verhaal ging halen bij de familie van de jongen heeft hij zich schuldig gemaakt aan mishandeling van de oma van de jongen en van een buurvrouw. Door de agressieve wijze waarop de verdachte heeft opgetreden, heeft hij de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 juni 2019 is hij eerder meermalen onherroepelijk veroordeeld, waaronder ter zake van mishandeling, hetgeen in zijn nadeel weegt. Het hof is daarom van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf.
In de omstandigheden dat de verdachte, naar hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, bij
De Waag een training volgt voor zijn agressieprobleem en hij via een uitzendbureau werkzaam is, ziet het hof geen aanleiding om een andere straf op te leggen dan de politierechter. Het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht geeft hiertoe evenmin aanleiding.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Teneinde de verdachte er voor langere tijd van te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen zal het hof aan de voorwaardelijke straf een proeftijd van drie jaren verbinden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 255,80, bestaande uit een bedrag van € 5,80 ter compensatie van materiële schade en een bedrag van € 250,00 ter compensatie van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, en gevorderd dat ter zake van dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft primair de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bij vrijspraak aangevoerd. Subsidiair is door de raadsman onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek bepleit de vordering op nihil te stellen vanwege eigen schuld van de benadeelde.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Het door de politierechter toegewezen bedrag van € 5,80 ter compensatie van materiële schade ziet op de reiskosten naar Slachtofferhulp. Deze kosten kunnen worden aangemerkt als schade die rechtstreeks is geleden als gevolg van het strafbare feit. De verdachte, die dit deel van de vordering niet inhoudelijk heeft betwist, is gehouden tot vergoeding van die schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde mishandeling immateriële schade heeft geleden. Het hof volgt de raadsman niet in zijn standpunt dat hier sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij. Nog daargelaten de stelling dat de schade aan een kind van acht jaar zou moeten worden toegerekend, is door die benadeelde geen enkele gedraging verricht die aan de schade heeft bijgedragen. Uit de omstandigheid dat de benadeelde voorafgaand aan deze mishandeling een waterballon in de auto van de verdachte zou hebben gegooid, kan die bijdrage niet worden afgeleid.
Het hof stelt de immateriële schade naar billijkheid vast en wijst deze toe tot het gevorderde bedrag van
€ 250,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 255,80 (tweehonderdvijfenvijftig euro en tachtig cent) bestaande uit € 5,80 (vijf euro en tachtig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 255,80 (tweehonderdvijfenvijftig euro en tachtig cent) bestaande uit € 5,80 (vijf euro en tachtig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 november 2017
en van de immateriële schade op 9 juli 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. H.A. van Eijk en mr. M.P. van der Stroom, in tegenwoordigheid van mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juli 2019.
Mr. M.P. van der Stroom is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]
.