ECLI:NL:GHAMS:2019:2504

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
23-003417-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zware mishandeling via sociale media

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident op 13 juni 2015, waarbij de verdachte via Facebook dreigende berichten heeft verzonden naar het slachtoffer, [slachtoffer 1]. De bedreigingen waren van een ernstige aard en hebben angst gezaaid bij het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging zoals ten laste gelegd, en heeft het eerdere vonnis vernietigd. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van 200 euro, subsidiair 4 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een voorwaardelijke geldboete van 200 euro geëist. Het hof heeft de straf bepaald op een geldboete van 200 euro en 4 dagen hechtenis, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], tot schadevergoeding van 300 euro voor immateriële schade in behandeling genomen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van 200 euro, gelet op de geleden schade door de bedreiging. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om aan de Staat een bedrag te betalen ter zake van de schadevergoeding aan het slachtoffer, met wettelijke rente vanaf de aanvangsdatum van de schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003417-18
datum uitspraak: 1 juli 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-239841-16 tegen
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 juni 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 13 juni 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (via Facebook en/of Whatsapp en/of internet en/of Facebook en/of Facebookmessenger; al dan niet door tussenkomst van [naam]) een of meer, woorden en/of tekst(en) en/of afbeelding(en) toegevoegd en/of gezonden en/of geplaatst, te weten: "[slachtoffer 1], al die grote voortanden van je sla ik uit je kankerbek. Van al die j(a)ren dat (i)k je al graag in je bek wil trappen ga ik dat nu doen", althans een of meer woorden en/of tekst(en) en/of afbeelding(en) van gelijke (be)dreigende aard en/of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 13 juni 2015 in Nederland [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend op Facebook tekst geplaatst, te weten: "[slachtoffer 1], al die grote voortanden van je sla ik uit je kankerbek. Van al die j(a)ren dat (i)k je al graag in je bek wil trappen ga ik dat nu doen”.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 200 euro, subsidiair 4 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van 200 euro met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich via Facebook schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling. Door haar handelen heeft de verdachte angst gezaaid bij het slachtoffer.
De bedreiging heeft plaatsgevonden in een twist tussen meerdere familieleden, waarbij ook de zus van de verdachte jegens het slachtoffer dreigende uitlatingen heeft gedaan. Het is aannemelijk dat het slachtoffer het meest heeft geleden onder die bedreiging. Nu is gebleken dat de politierechter aan de zus van de verdachte een voorwaardelijke geldboete heeft opgelegd ter hoogte van € 500,00, ziet het hof, met de advocaat-generaal, aanleiding om de straf te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Het hof heeft op grond van het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg vastgesteld dat het verzoek tot schadevergoeding van de benadeelde partij door een fout van het openbaar ministerie in eerste aanleg niet is behandeld. Uit een brief van 31 mei 2019 van Slachtofferhulp Nederland blijkt dat de benadeelde partij alsnog behandeling van de vordering wenst. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat, nu de benadeelde partij zich wel heeft gevoegd in eerste aanleg, maar de schadevordering door een fout van het openbaar ministerie niet is behandeld op zitting, de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk is in hoger beroep. Deze vordering bedraagt € 300,00 ter zake van immateriële schade.
Het hof is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW, ook gelet op eerdere beslissingen in vergelijkbare gevallen, naar billijkheid op € 200,00. Het hof heeft in het bijzonder gelet op de angst en stress die de benadeelde partij ten gevolge van het bewezen verklaarde heeft ondervonden.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 juni 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. H.A. van Eijk en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juli 2019.
Mr. M.R. Cox is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]