ECLI:NL:GHAMS:2019:2502

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
23-002654-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens geslaagd beroep op noodweer en gebrek aan pijn of letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1979, was werkzaam als portier bij een café in Amsterdam en werd beschuldigd van mishandeling van een klant, [slachtoffer], op 30 oktober 2017. De tenlastelegging omvatte het schoppen en trappen tegen het lichaam van [slachtoffer]. Tijdens de zitting in hoger beroep op 17 juni 2019 heeft de advocaat-generaal een voorwaardelijke geldboete van € 750,00 geëist, terwijl de raadsman vrijspraak bepleitte op basis van noodweer en het ontbreken van letsel of pijn bij de aangever.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zich moest verdedigen tegen de agressieve houding van [slachtoffer]. De verdachte heeft [slachtoffer] tweemaal een schop tegen het onderlichaam gegeven om afstand te creëren en zichzelf te beschermen. De laatste trap, die tegen de billen van [slachtoffer] werd gegeven, werd door het hof als onnodig beschouwd, maar er was geen bewijs dat [slachtoffer] pijn had ondervonden of letsel had opgelopen. De camerabeelden ondersteunden de verklaring van de verdachte dat hij slechts een afwerende trap met geringe kracht had gegeven.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan. De uitspraak benadrukt de toepassing van noodweer in situaties van zelfverdediging en het belang van bewijsvoering in strafzaken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002654-18
datum uitspraak: 1 juli 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-091410-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen tegen/op de benen en/of de zij van die [slachtoffer], in elk geval tegen/op het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen en/of te trappen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 750,00.

Vrijspraak

De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat niet is gebleken dat de aangever ten gevolge van het handelen van de verdachte pijn heeft gehad of letsel is toegebracht en dat bovendien de verdachte uit noodweer heeft gehandeld.
Op grond van de inhoud van de stukken van het dossier en de ter terechtzitting in hoger beroep afgespeelde camerabeelden stelt het hof het volgende vast.
De verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde werkzaam als portier bij café [naam 1] te Amsterdam. Omstreeks 03.30 uur werden hij en zijn collega [naam 2] er op geattendeerd dat een klant van het café vervelend gedrag vertoonde. Deze klant, aangever [slachtoffer], bleek dronken te zijn en had naar indruk van de verdachte ook drugs gebruikt. Nadat [naam 2] [slachtoffer] een paar keer had aangesproken, heeft hij [slachtoffer] uit het café verwijderd. Vervolgens is [slachtoffer] buiten voor de ingang van het café door [naam 2] tot rust gemaand en heeft de verdachte op verzoek van [naam 2] de jas van [slachtoffer] opgehaald uit het café. Toen de verdachte weer uit het café kwam, zag en hoorde hij dat [slachtoffer] schreeuwde en [naam 2] verbaal bedreigde. Hij zag dat [slachtoffer] [naam 2] wilde slaan en niet reageerde op de verdachte die hem sommeerde weg te gaan. Daarna heeft de verdachte [slachtoffer] tweemaal een schop tegen het onderlichaam gegeven. Nadat [slachtoffer] zich opnieuw richting de deur van het café begaf heeft de verdachte hem tegen de billen geschopt. Daarna heeft [slachtoffer] zich verwijderd en is deze even later door de politie aangehouden.
De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat de verdachte bij het trappen tegen het onderlichaam van [slachtoffer] uit noodweer handelde maar dat diens laatste trap onnodig en daarom niet gerechtvaardigd was.
Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte trappen tegen het onderlichaam van [slachtoffer] heeft gegeven teneinde afstand te creëren tussen [slachtoffer] en [naam 2] en om zichzelf te beschermen tegen de agressieve houding van [slachtoffer]. In zoverre handelde de verdachte uit noodweer.
Wat er verder zij van de noodzaak om [slachtoffer] de laatste trap te geven, uit de aangifte of anderszins is niet gebleken dat [slachtoffer] daardoor pijn heeft ondervonden of letsel is toegebracht. De verdachte heeft verklaard dat hij een afwerende trap met geringe kracht tegen de billen van [slachtoffer] heeft gegeven, hetgeen bevestiging vindt in de waarneming van het hof van de desbetreffende camerabeelden.
Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. M.L.M. van der Voet en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juli 2019.
Mr. M.R. Cox is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]