In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2018. De verdachte, geboren in Frans-Guyana in 1995, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor poging tot afpersing in vereniging. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging en de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, die werden vernietigd. De verdachte had samen met een medeverdachte geprobeerd twee toeristen af te persen in het centrum van Amsterdam, waarbij zij de slachtoffers achterna zaten, hen vastpakten en dreigden hen neer te steken als zij niet zouden betalen. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte een zwaardere straf rechtvaardigden. De rechtbank had de verdachte een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden opgelegd. De advocaat-generaal had een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden geëist. Het hof oordeelde dat de vordering van de advocaat-generaal onvoldoende recht deed aan de ernst van het feit en legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op. Tevens gelastte het hof de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een nieuw strafbaar feit had schuldig gemaakt.