ECLI:NL:GHAMS:2019:2458

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
23-000097-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzetheling van betaalpassen met vrijspraakverweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1995 in [geboorteplaats] (Frans-Guyana), was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor opzetheling van betaalpassen. De tenlastelegging betrof het verwerven en voorhanden hebben van gestolen goederen, te weten betaalpassen, in de periode van 20 tot en met 21 november 2017 te Amsterdam. De verdachte heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de diefstal van de betaalpassen en heeft vrijspraak bepleit. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte onder verdachte omstandigheden in het bezit was van de gestolen betaalpassen en dat hij en zijn mededader wisten dat het om gestolen goederen ging. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering. De uitspraak is gedaan in het kader van de ernst van het feit en de recidive van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vermogensdelicten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000097-18
datum uitspraak: 28 mei 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-235506-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Frans-Guyana) op [geboortedag 1] 1995,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 20 tot en met 21 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer goederen, te weten een of meer pasjes (waaronder een of meer creditcards en/of bankpassen) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die/dit goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat de politierechter de bewijsmiddelen niet heeft uitgewerkt.

In hoger beroep gevoerde verweren

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat geen sprake is van opzetheling nu de verdachte niet wist dat de betaalpassen gestolen waren en de verdachte betaalpassen niet voorhanden heeft gehad.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Gelet op de omstandigheid dat de aangever op 20 november 2017 zowel zijn portemonnee als zijn horloge is kwijtgeraakt en het feit dat de verdachte met zijn mededader de aangever op 21 november 2017 hebben aangesproken, terwijl de aangever hen niet kende, neemt het hof als vaststaand aan dat de aangever op 20 november 2017 is bestolen, waarbij zijn portemonnee en horloge zijn buitgemaakt. Het hof kan niet vaststellen dat de verdachte deze diefstal heeft gepleegd. Wel is duidelijk dat de verdachte kort na de diefstal onder zeer dubieuze omstandigheden in het bezit is geweest van de voormelde portemonnee met bankpassen, waarmee hij ook aankopen heeft gedaan. Op 21 november 2017 kreeg de aangever bericht van zijn bank dat op die dag met zijn bankpas aankopen waren gedaan bij de winkel [winkel 1] aan het Damrak in Amsterdam. De aangever en de getuige [getuige] hebben zich daarop tot de politie gewend om aangifte van diefstal te doen. Op de terugweg naar hun hotel werden zij aangesproken door twee mannen die [winkeltassen] bij zich droegen. [aangever] en [getuige] hebben een signalement gegeven van deze twee mannen door wie zij werden aangesproken. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de man (NN 1) is die de aangever en de getuige als eerste aansprak, met de vraag of de aangever zijn portemonnee en bankpassen van hen wilde terugkopen. Uit de verklaringen van de aangever en de getuige blijkt voorts dat de verdachte en de medeverdachte met elkaar hebben overlegd over de prijs die de aangever voor zijn eigen spullen moest betalen en dat de verdachte na dat overleg bij de aangever en de getuige terugkwam met de bankpassen.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bankpassen van de aangever tezamen en in vereniging met de medeverdachte voorhanden had, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen wisten dat het gestolen goederen betrof. Daarbij heeft het hof ook betrokken dat aanwijzingen ontbreken dat de verdachte of zijn mededader pas later na het voorhanden krijgen wetenschap kregen van de misdadige herkomst.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt derhalve verworpen.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2017245677-1 van 21 november 2017, inclusief fotobijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (p. 3-9).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 november 2017 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
aangever [aangever]:
Op 20 november 2017 heb ik samen met mijn vriend [getuige] bier gedronken in verschillende kroegen in Amsterdam. Vanmorgen 21 november 2017 kwam ik erachter dat mijn portemonnee en mijn horloge weg waren. Ik had een bericht gekregen van mijn bank met daarin drie bedragen die met mijn creditcard waren betaald in de [winkel 1] op het Damrak in Amsterdam. Dit ging om mijn [creditcard 1] bankpas. Ik ben meteen gaan zoeken naar mijn portemonnee en kwam erachter dat ik deze niet meer in mijn bezit had. Ook was ik mijn horloge van het merk [merk 1] kwijt.
Mijn portemonnee was rood gekleurd en van het merk [merk 2]. Er zaten de volgende spullen in:
- [creditcard 1] card
- [creditcard 2] card
Ik ben vanmorgen 21 november 2017 samen met [getuige] via de Sint Jacobsstraat de Nieuwendijk
opgelopen richting de Dam. Ter hoogte van de [winkel 2] winkel op de Nieuwendijk werden wij aangesproken door twee negroïde mannen. Ik had deze twee mannen niet eerder gezien. De twee mannen zagen er als volgt uit:
NN1
- donkere huidskleur
- 170 centimeter groot
- [merk 3] schoudertas zwart van kleur.
- Bruine [winkel 1] tas
- Zwarte muts
- Donkere kleding
NN2 (hof: geen muts)
NN1 sprak mij aan en vroeg of ik mijn rode portemonnee kwijt was en of ik [aangever] was. Ik vond dit vreemd aangezien ik hem nog nooit gezien had. Ik zei dat ik inderdaad mijn portemonnee kwijt was. NN1 zei dat ik deze voor 500 euro terug kon krijgen. Ik zei dat ik dit niet wilde en dat ik voor hetzelfde bedrag alles opnieuw kon kopen. NN1 en NN2 waren aan het overleggen en ik hoorde NN2 zeggen 200 euro dan? Ik zei tegen NN2 dat ik dat niet wilde. NN1 zei dat ik het dan voor 100 euro terug kon krijgen. Ik zag dat hij naar NN2 liep en terug kwam met een aantal pasjes in zijn hand. Ik zag dat dit de volgende pasjes waren:
- [creditcard 1] card
- [creditcard 2] card
Ik zei tegen NN1 en NN2 dat ik helemaal niks ging betalen voor mijn spullen en ben snel naar het politiebureau gelopen op de Nieuwezijds Voorburgwal. Ik zag daar net twee agenten lopen en heb aan hun mijn verhaal verteld. Ik ben samen met deze twee agenten teruggelopen naar de Nieuwendijk en gelopen richting de Martelaarsgracht.
Net voor de Martelaarsgracht zag ik NN1 en NN2 lopen. NN1 zag ons samen met de politie en begon te rennen richting Martelaarsgracht.
2.
Een proces-verbaal van verhoor met nummer 2017245677-8 van 21 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (p. 10-11).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 november 2017 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
getuige [getuige]:
Gistermiddag (het hof begrijpt: op 20 november 2017) om 14:00 uur hebben mijn vriend [aangever] en ik bier gedronken in Amsterdam. Vanmorgen, 21 november 2017, vertelde [aangever] dat hij zijn portemonnee en horloge was kwijt geraakt. Hij vertelde dat de bank contact had opgenomen in verband met opvallende afschrijvingen.
Op 21 november 2017 rond 13:00 uur zijn wij een winkelstraat ingelopen achter het politiebureau. Wij werden we aangesproken. Ik zag namelijk dat er twee personen stonden.
Ik noem deze personen NN1 en NN2. De signalementen zijn als volgt:
NN1
- donkere huidskleur
- 170 centimeter groot
- [merk 3] schoudertas zwart van kleur.
- Bruine [winkel 1] tas
- Zwarte muts
- Donkere kleding
NN2 (hof: geen muts)
Ik hoorde dat NN1 vroeg of een van ons [aangever] kende. Hierop hoorde ik mijn vriend zeggen dat hij [aangever] heet. NN1 zei dat hij de portemonnee had van [aangever] en dat hij hem kon terug kopen voor € 500,-. Hij liep even weg met een telefoon aan zijn oor. Nadat NN1 terugkwam zag ik dat NN1 een aantal persoonlijke pasjes van [aangever] toonde.
Hierop kwam er een onderhandeling. NNI en NN2 wilden geld zien. Hierop zijn wij weggelopen in de richting van het politiebureau. Per toeval kwamen we twee agenten tegen voordat wij bij het bureau waren en vertelden het verhaal. Hierop liepen we met zijn allen terug naar de plek waar NNI en NN2 het laatst stonden.
In de winkelstraat zagen wij en herkenden wij voor 100 procent NN1 en NN2 die in het bezit waren van de spullen van [aangever]. Hierop zag ik dat NN1 en NN2 wegrenden.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2017245677-4 van 21 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (p. 12-15).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant/verbalisanten (of één of meer van hen):
Op 21 november 2017 omstreeks 13.20 uur bevonden wij ons in op de Nieuwezijds Kolk te Amsterdam.
Aldaar werden wij aangesproken door twee toeristen die later opgaven te zijn genaamd [aangever] , geboren [geboortedag 2] 1990 en [getuige], geboren op [geboortedag 3] 1996.
[aangever] verklaarde ons het volgende:
"Gisteravond is mijn portemonnee gestolen. Zojuist zijn wij aangesproken door twee personen met wie wij gister waren. Zij zeiden tegen ons in de Engelse taal: 'He herken je ons nog. Ik heb je ID en pasjes en die kan je van ons terug kopen voor 500,- euro.'
Op de Nieuwendijk ter hoogte van [nummer] zagen [aangever] en [getuige] de twee verdachten die hen hadden aangesproken om de portemonnee terug te kunnen kopen. De verdachten kwamen uit de richting van de Hasselaarsteeg of de Haringpakkersteeg. Deze stegen komen samen uit op de hoek van de Nieuwendijk.
Wij kunnen hen als volgt omschrijven:
- Negroïde man
- Ongeveer 1.70 - 1.80 meter lang
- kort zwart kroes haar
- zwart leren jasje
- zwarte spijkerbroek
- Gympen met een witte zool
- Hij droeg een [winkel 1] tasje in zijn hand.
Hij gaf later op te zijn genaamd: [verdachte], geboren [geboortedag 1] 1995 te [geboorteplaats] (Frans-Guyana).
Op het moment dat [verdachte] ons in uniform zag lopen samen met [aangever] draaide hij zich abrupt om en rende weg. Hierop heb ik, [verbalisant 3], te voet de achtervolging ingezet achter
[verdachte] aan. Ik, [verbalisant 3], heb het signalement van [verdachte] middels de portofoon doorgegeven.
Op het moment dat ik, [verbalisant 4], aankwam op politiebureau Burgwallen hoorde ik over de portofoon dat een verdachte zich ophield in een peeskamer op de [adres 2].
Wij, [verbalisant 3] en [verbalisant 4], zijn samen met collega's bij de prostituee naar binnen gegaan op de [adres 2].
In de peeskamer zagen wij [verdachte] op een stoel zitten. Wij zagen dat [verdachte] buiten adem was en dat hij aan het hijgen was. Hierop hebben wij [verdachte] buiten heterdaad aangehouden terzake diefstal/heling.
Hierna zijn wij binnen in de peeskamer gaan praten met de prostituee. Wij hoorden haar zeggen dat zij als werknaam [naam 1] had.
[naam 1] verklaarde ons dat [verdachte] hijgend aan de deur stond en dat hij haar had gevraagd hoeveel het kostte. Zij had gezegd 50,- euro en dit vond hij goed en is de peeskamer ingegaan. Hij is gelijk op de stoel gaan zitten en zat te hijgen.
Wij vroegen of [verdachte] iets in haar kamer had achter gelaten. [naam 1] verklaarde dat [verdachte] een tas van de [winkel 1] in haar wasmand gegooid had na zijn binnenkomst.
In de wasmand zagen wij een [winkel 1] tas liggen die wij herkenden als de tas die [verdachte] in zijn hand had.
In de [winkel 1] tas zat kleding afkomstig van de [winkel 1] en een computerspel voor de [spelcomputer] met een bon waarop stond dat deze gekocht was op 21-11-2017 te 12:09 uur op de [adres 3] bij [winkel 3].
4.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2017245677-7 van 21 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (p. 16-17).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant:
Op dinsdag 21 november 2017, om 13:35 uur was ik, verbalisant [verbalisant 5], belast met baliewerkzaamheden in het politiebureau Burgwallen.
In het bureau voor de balie bevonden zich op dat moment twee mannen. Een van hen bleek later genaamd [aangever], geboren op [geboortedag 2]1990 in Groot-Brittannië.
[aangever] was naar het bureau gekomen en vertelde dat hij was aangesproken door een man die hem vertelde dat hij zijn portemonnee had gevonden. Deze man vertelde ook dat hij zijn portemonnee terug kon kopen voor 500,- euro. [aangever] vertelde ook dat hij door politiemensen naar het bureau was gestuurd omdat ze deze man mogelijk hadden gearresteerd.
Om 13:40 uur zag ik een man het politiebureau binnenlopen. Ik zag dat hij een portemonnee in zijn hand had. Deze man bleek later genaamd [naam 2], geboren [geboortedag 4]-1986. [naam 2] verklaart dat hij zojuist een bruine portemonnee had gevonden in een met een hek afgesloten gedeelte van de [adres 4].
Ik verbalisant, [verbalisant 5], heb vervolgens de inhoud van de portemonnee gecontroleerd. Ik zag dat de portemonnee bruin van kleur was en voorzien van het opschrift [naam 3]. Ik zag dat in de portemonnee de volgende goederen zaten:
1 Brits rijbewijs op naam van [aangever], geboren op [geboortedag 2]-1990 in Groot-Brittannië;
1 [creditcard 3] debitcard, op naam van [aangever];
1 [creditcard 2] One creditcard op naam van [aangever].
[naam 2] verklaarde dat hij de portemonnee zag liggen toen hij zijn voordeur uit liep omstreeks 13:35 uur en dat de kaarten naast de portemonnee lagen. De voordeur van [naam 2] ligt ongeveer 4 meter achter een afgesloten hek. De portemonnee lag ongeveer 2 meter achter het hek.
Terwijl ik nog met [naam 2] in gesprek was en de inhoud van de portemonnee aan het bekijken was hoorde ik [aangever] zeggen dat de inhoud van de portemonnee van hem was. Ik zag dat de foto op het rijbewijs op hem leek.
Hierop hoorde ik van collega's dat de man die [aangever] had aangesproken met het voorstel om zijn portemonnee terug te kopen was aangehouden.
5.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de politierechter van 8 januari 2018, voor zover inhoudende:
Op 21 november 2017 kwam ik een oude bekende tegen. Hij had een aantal betaalpassen. Hij bood me aan om gratis kleding te kopen. In die tijd was mijn zusje jarig. Al die spullen waren dus niet voor mijzelf (het hof begrijpt: de met de voormelde bankpas(sen) aangeschafte spullen). U vraagt mij naar het gesprek dat plaatsvond voordat ik op de vlucht sloeg voor de politie. Die mensen zeiden dat een van ons de betaalpassen die van hen waren, wilde verkopen. U vraagt mij of ik een muts op had. Ja, volgens mij wel.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
in de periode van 20 tot en met 21 november 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, goederen, te weten betaalpassen (waaronder creditcards) heeft voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wisten, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de hierboven opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzetheling van betaalpassen. Dat is een ernstig feit. Dat geldt in het geval van de verdachte temeer omdat hij samen met zijn medeverdachte heeft geprobeerd de rechthebbende ertoe te bewegen zijn eigen betaalpassen terug te kopen. Met zijn gedrag heeft de verdachte schade en overlast veroorzaakt voor rechthebbende. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 april 2019 is hij eerder ter zake van een vermogensdelict onherroepelijk veroordeeld. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de reclasseringsrapporten van 30 april 2017 en 18 juni 2018. Uit het rapport van 18 juni 2018 blijkt dat de verdachte sinds januari 2018 in de Top-400 aanpak is opgenomen en bij de verdachte sprake is van een delict patroon op het gebied van de verkoop van (nep)drugs. De verdachte geeft volgens de reclassering geen volledige openheid van zaken, doet tegenstrijdige uitspraken en de reclassering lukt het niet om goed grip op de verdachte te krijgen. De reclassering acht het daarom wenselijk een strakker kader aan te brengen in de vorm van bijzondere voorwaarden die aan een voorwaardelijk deel van de op te leggen straf kunnen worden gekoppeld.
Het hof ziet in de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, de recidive en de bevindingen van de reclassering, aanleiding om een hogere straf op te leggen dan door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit arrest zal melden bij de reclassering van het Leger des Heils op het adres [adres 5]. Hierna moet de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Daarbij moet de veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die hem door de reclassering worden gegeven.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde in Vast en Verder Lelystad of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, zal verblijven en zich zal houden aan het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zal meewerken aan een dagbestedingstraject en/of uitkeringstraject, zulks ter beoordeling van de reclassering.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zal meewerken aan een schuldhulpverleningstraject (waaronder tevens wordt begrepen: bewindvoering). Daarbij dient de veroordeelde openheid van zaken te geven inzake zijn financiële situatie, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. M. Jurgens en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 mei 2019.
=========================================================================
[…]