ECLI:NL:GHAMS:2019:2441

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
23-001329-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis rechtbank Noord-Holland inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlasteleggingen, maar het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is voor zover het gericht is tegen de vrijspraak. De verdachte is beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, met name het verkopen en aanwezig hebben van cocaïne, heroïne en hennep in de periode van 1 januari 2013 tot en met 2 januari 2018. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende bijna vijf jaar schuldig heeft gemaakt aan drugshandel en heeft daarbij de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan gedragsinterventies en ambulante behandeling voor drugsgebruik. Het hof heeft ook verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen, waaronder telefoons en een geldbedrag, uitgesproken. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001329-18
Datum uitspraak: 17 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-000752-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
gedetineerd in P.I. Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv, staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank op 5 juli 2018 toegelaten wijziging is aan de verdachte, voor zover in hoger beroep aan de orde, ten laste gelegd dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017 te Den Helder en/of Schagen, althans in Nederland, telkens, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijne heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 31 december 2017 te Den Helder en/of Schagen, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode 30 december 2017 tot en met 2 januari 2018 te Den Helder en/of Schagen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1500 gram, in elke geval een grote hoeveelheid hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep inhoudelijk aan de orde, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde

De verdachte is op 17 februari 2013 meerderjarig geworden. Met instemming van de advocaat-generaal en de verdediging heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep aangekondigd dat het de onder 1 tenlastegelegde periode tot 17 februari 2013 bij de bewijsvraag buiten beschouwing zal laten, met als praktisch gevolg dat in deze zaak uitsluitend het volwassenenstrafrecht behoeft te worden toegepast.
Voorts overweegt het hof omtrent de pleegperiode als volgt. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde een deels bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft, kort gezegd, verklaard dat hij vanaf het begin van 2015 tot en met 31 december 2017 in Schagen (en omstreken) cocaïne en heroïne heeft verstrekt en verkocht. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is dat de verdachte, zoals hij heeft verklaard, niet reeds vanaf 17 februari 2013 harddrugs heeft verkocht; het tegendeel volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen, waarmee het standpunt van de verdediging dienaangaande wordt weerlegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 17 februari 2013 tot en met 31 december 2017 te Schagen, althans in Nederland, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd cocaïne en/of heroïne;
2.
hij op 31 december 2017 te Schagen, opzettelijk aanwezig heeft gehad cocaïne en heroïne;
3.
hij in de periode 30 december 2017 tot en met 2 januari 2018 te Schagen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.500 gram hennep.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan voorwaardelijk 12 maanden, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft daarbij algemene en bijzondere voorwaarden gesteld. Daarnaast heeft de rechtbank twee telefoontoestellen, een personenauto van het merk Seat en een geldbedrag van € 285,00 verbeurd verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft bij wijze van strafmaatverweer betoogd dat dient te worden aangesloten bij hetgeen de officier van justitie in eerste aanleg heeft gevorderd, te weten een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, onder het stellen van de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd als na te noemen. Daarnaast heeft hij gesteld dat de verdachte door een verbeurdverklaring van de Seat onevenredig in zijn vermogen zou worden getroffen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Hoofdstraf
De verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna vijf jaar schuldig gemaakt aan het dealen in cocaïne en heroïne. Daarnaast had hij bij zijn aanhouding vijf wikkels cocaïne, een bolletje heroïne en elf bolletjes cocaïne bij zich. Bovendien heeft de verdachte in zijn woning een hoeveelheid van ruim anderhalve kilo hennep aanwezig gehad. Genoemde hoeveelheden harddrugs en hennep zijn van zodanige omvang, dat deze kennelijk bestemd zijn geweest voor de handel en verdere verspreiding. De verdachte heeft met zijn handelen slechts oog gehad voor gemakkelijk eigen financieel gewin. De gevolgen van de verspreiding van verdovende middelen en de handel daarin, zoals verslaving bij gebruikers en verschillende andere vormen van criminaliteit, heeft hij voor lief genomen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 maart 2019 is hij op 13 december 2012 onherroepelijk veroordeeld ter zake van twee als minderjarige gepleegde misdrijven. Dit weegt het hof enigszins in het nadeel van de verdachte.
Het hof heeft gelet op de straffen die ter zake van het dealen in harddrugs, gedurende een periode als zal worden bewezenverklaard, plegen te worden opgelegd. In het licht daarvan is het hof van oordeel dat een vrijheidsstraf, vergelijkbaar met die de rechtbank heeft opgelegd, in dit geval passend is. De straf die wordt voorgestaan door de raadsman zou te zeer voorbij gaan aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Een aanzienlijk deel van de op te leggen gevangenisstraf zal in voorwaardelijke vorm worden gegoten. Daartoe is het volgende redengevend. De verdachte, bij wie in het verleden een IQ van 71 is vastgesteld, lijkt niet over een nuttige dagbesteding en vaste inkomsten te beschikken en heeft schulden. Verder gebruikt hij met enige regelmaat cocaïne. De reclassering heeft in een rapport van 11 april 2018 geadviseerd de verdachte middels het stellen van bijzondere voorwaarden te verplichten tot het naleven van een plicht zich te melden bij die instelling en tot deelname aan een leefstijltraining of een vorm van een CoVa-training. Het hof zal dit advies overnemen en de verdachte bovendien verplichten zich, indien de reclassering dat nodig acht, voor harddrugsgebruik onder ambulante behandeling te stellen. Het hof zal daarbij een proeftijd van 3 jaren vaststellen. Het hof acht dit laatste aangewezen, omdat het hof op basis van het rapport en het verhandelde ter terechtzitting verwacht dat het de nodige tijd zal vergen om het recidiverisico dat de verdachte in zich bergt met de nodige behandeling en begeleiding te reduceren tot maatschappelijk aanvaardbare proporties.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden.
Bijkomende straffen
Aannemelijk is geworden dat het onder 1 bewezen verklaarde is begaan of voorbereid met behulp van drie onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee telefoons van het merk Alcatel en een personenauto van het merk en type Seat Ibiza (met betrekking tot de Seat volgt dat uit de verklaring van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep en uit hetgeen op pagina 73 van het dossier is opgenomen). Zij behoren de verdachte toe en zullen daarom worden verbeurd verklaard. Het hof passeert de stelling van de raadsman dat de verdachte door de verbeurdverklaring van de Seat onevenredig in zijn vermogen wordt getroffen. Daarbij is betrokken dat aannemelijk is dat de dagwaarde van dit uit 2002 stammende voertuig niet meer dan € 2.250,00 heeft betroffen.
Het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 285,00, waarvan hij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat het in ieder geval deels mogelijk afkomstig is uit de verkoop van drugs, zal eveneens verbeurdverklaard worden. Het hof acht aannemelijk dat dit geld grotendeels door middel van het onder 1 bewezen verklaarde is verkregen, waarbij, naast evengenoemde verklaring van de verdachte, is betrokken de uit de bewijsmiddelen blijkende frequentie van de drugsgerelateerde activiteiten van de verdachte en de omstandigheid dat de verdachte geen concreet aanknopingspunt heeft aangereikt om te kunnen veronderstellen dat het geld (goeddeels) uit andere bron afkomstig is.

Overige beslagbeslissingen

Ten aanzien van de onder de verdachte in beslag genomen telefoon van het merk Samsung en type S8 is het hof van oordeel dat deze dient te worden terug gegeven aan S.D. de Boer, aangezien zij redelijkerwijs als de rechthebbende op deze telefoon kan worden aangemerkt.
De onder de verdachte in beslag genomen en niet terug gegeven kluis dient te worden bewaard voor de rechthebbende – de verdachte en zijn vader hebben ieder voor zich ontkend eigenaar van deze kluis te zijn – en de in beslag genomen computer dient aan de verdachte te worden teruggegeven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich meldt bij Reclassering Nederland zo vaak en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde deelneemt aan (een) door de reclassering aan te wijzen gedragsinterventie(s), bestaande uit een leefstijltraining, Cova (solo) training en/of een Cova+ training.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde, indien de reclassering dat noodzakelijk vindt, zich in verband met drugsgebruik onder ambulante behandeling stelt van een door de reclassering aan te wijzen deskundige of instelling en zich in dat verband houdt aan de door zijn behandelaar te geven aanwijzingen.
Geeft de reclassering opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een personenauto met kenteken 36-JR-LK, kleur grijs, bouwjaar 2002, merk Seat Ibiza;
- een telefoon, Alcatel One touch, kleur zwart, kaartnummer 796402;
- een telefoon, Alcatel One touch, kleur zwart, kaartnummer 796403;
- een geldbedrag van € 285,00.
Gelast de
teruggaveaan S.D. Boer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een telefoon, merk Samsung, type S8, kleur zwart.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een computer (notebook), merk Lenovo B50-10, met oplader.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een kluis, merk Toledo 880180, kleur wit.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 april 2019.
[…]