Op 12 juni 2019 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 29 mei 2018 was gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1995, die werd beschuldigd van wederspannigheid. Het hof heeft vastgesteld dat het bewezen verklaarde feit, gepleegd op 13 april 2018 te Amsterdam, inderdaad wederspannigheid oplevert. De relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn, zijn onder andere de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 63 en 180, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 en 10 dagen hechtenis. De geldboete zal niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij de rechter later anders beslist, bijvoorbeeld als de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Deze beslissing is genomen in het kader van de waarborgen die de verdachte zijn geboden in het strafproces, waarbij de gemachtigde raadsman aanwezig was.
De uitspraak van het hof benadrukt de ernst van het bewezen verklaarde en de gevolgen die dit met zich meebrengt voor de verdachte, die onderworpen is aan de voorwaarden van de opgelegde straf. Het hof heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld en de beslissing is genomen met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving.