Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De beoordeling
grief 1buiten bespreking laat. Daarvan uitgaande stelt het hof voorop dat een huurder ingevolge artikel 7:219 BW jegens de verhuurder op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk is voor de gedragingen van hen die met zijn goedvinden het gehuurde gebruiken of zich met zijn goedvinden daarop bevinden, waartoe onder meer onderhuurders moeten worden gerekend. Voor de mogelijk persoonlijke aansprakelijkheid van [appellant] is daarbij echter met name van belang dat een bestuurder – ook, zoals [appellant] was, een enig indirect bestuurder – op grond van onrechtmatige daad voor schade van de schuldeiser aansprakelijk kan worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, en dat van een dergelijk ernstig verwijt in ieder geval sprake zal kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (HR 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1204).
grief 2als
grief 4faalt. Nu [appellant] niet heeft gesteld dat hij, ook indien hij in het bedrijfspand aanwezig zou zijn geweest, de installatie en werking van de hennepkwekerij niet zou hebben hoeven op te merken, volgt uit een en ander dat hij heeft geweten of moet hebben geweten van de aanwezigheid van de hennepkwekerij.
grief 3derhalve faalt. Met betrekking tot die schade – met name het oordeel van de rechtbank dat [appellant] gehouden is om aan [geïntimeerde] een schadevergoeding te voldoen van € 99.613,70, waarop de vijfde grief betrekking heeft – overweegt het hof als volgt.
grief 5slaagt.