ECLI:NL:GHAMS:2019:2316

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
23-003548-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van ex-partner met opzet op zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling van zijn ex-partner, waarbij hij haar keel dichtkneep en een kopstoot gaf. De feiten vonden plaats op 5 juni 2017 in Haarlem, waar de verdachte, onder invloed van alcohol, de woning van de aangeefster binnendrong. Ondanks haar verzet, waarbij zij de deur slechts op een kier opende, duwde de verdachte de deur open en ontstond er een handgemeen. De aangeefster verklaarde dat de verdachte haar bij de keel greep en haar meerdere keren in het gezicht stompte. De dochter van de aangeefster was getuige van het geweld en bevestigde de verklaringen van haar moeder. Het hof oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de kwetsbaarheid van de aangeefster, die herstellende was van een herseninfarct. Het hof achtte voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen en vernietigde het eerdere vonnis, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod en een locatieverbod. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003548-17
datum uitspraak: 4 juli 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 6 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-135947-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
adres: [adres 1],
adres volgens opgave van de verdachte ter zitting: [adres 2].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 juni 2017 te Haarlem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [slachtoffer]:
- haar keel dicht te knijpen/duwen en/of
- om haar nek vast te pakken met zijn arm (waardoor haar keel werd dichtgeknepen) en/of
- een of meerdere kopsto(o)t(en) te geven tegen haar gezicht, althans tegen haar hoofd en/of
- eenmaal of meerdere malen tegen haar hoofd te stompen en/of
- met zijn vingers in haar ogen te prikken/duwen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juni 2017 te Haarlem, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]:
- haar keel dicht te knijpen/duwen en/of
- om haar nek vast te pakken met zijn arm (waardoor haar keel werd dichtgeknepen) en/of
- een of meerdere kopsto(o)t(en) te geven tegen haar gezicht, althans tegen haar hoofd en/of
- eenmaal of meerdere malen tegen haar hoofd te stompen en/of
- met zijn vingers in haar ogen te prikken/duwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte vanuit de kroeg naar haar huis kwam, onder invloed van alcohol. Zij wilde hem niet naar binnen laten en opende de deur slechts op een kier, met haar voet achter de deur. De verdachte duwde de deur echter open en er ontstond een handgemeen, waarbij hij haar bij de keel greep en zij een kopstoot kreeg. Daarna verplaatsten beiden zich naar buiten, waar de verdachte de aangeefster verschillende keren met gebalde vuist in het gezicht stompte. Toen de verdachte binnenkwam, was de dochter van aangeefster op het toilet.
De dochter heeft verklaard dat zij uit het toilet kwam, toen ze het geluid van het handgemeen hoorde. Zij zag de verdachte de keel van haar moeder dichtknijpen en probeerde tussenbeide te komen. Ook zij verklaart dat de verdachte kopstoten gaf tegen het hoofd van de aangeefster en haar tegen het hoofd stompte, toen zij met de verdachte naar buiten was gegaan. De verdachte heeft verklaard dat hij de woning van de aangeefster is binnengegaan en door haar in het gezicht werd gekrabd, waarbij hij zichtbare krassen heeft opgelopen. Hij heeft de aangeefster vervolgens van zich af geduwd. Het was de verdachte bekend dat de aangeefster een paar maanden voor dit voorval getroffen was door een herseninfarct, waarvan zij nog aan het revalideren was. Spreken ging haar soms lastig af, evenals lopen en zij had geen goede controle over een van haar armen, wist de verdachte.
Uit de beschrijving van het letsel van de aangeefster, en de daarbij gevoegde foto’s, blijkt dat de aangeefster in haar nek een zichtbare verkleuring had, een blauw oog en een bult op haar voorhoofd.
Uit hetgeen hiervoor is beschreven, leidt het hof af dat de verdachte op de hoogte was van de bijzondere kwetsbaarheid van de aangeefster. De lezing van de verdachte over zijn rol in de gang van zaken acht het hof onaannemelijk, gegeven de verklaringen van de aangeefster en haar dochter, in combinatie met het geconstateerde letsel bij de aangeefster. Door zoveel geweld te gebruiken, met name gericht op het hoofd van iemand die in een revalidatieproces is van een ernstige hersenaandoening, heeft de verdachte zich bewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat daardoor (opnieuw) letsel zou ontstaan, dat als zwaar is aan te merken. Voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel acht het hof daarom bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 juni 2017 te Haarlem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [slachtoffer]:
- haar keel dicht te knijpen en
- om haar nek vast te pakken met zijn arm en
- een of meerdere kopsto(o)t(en) te geven tegen haar hoofd en
- tegen haar hoofd te stompen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het primair bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de Reclassering Nederland, [adres 3], op door de reclassering te bepalen tijdstippen, een verplichting deel te nemen aan een gedragsinterventie bestaande uit een agressieregulatietraining waarbij de verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen die door of namens voornoemde instelling worden gegeven, een contactverbod met de aangeefster mevrouw [slachtoffer] en een locatieverbod met betrekking tot de Zwaluwstraat te Haarlem, waarbij aan de Reclassering Nederland opdracht is gegeven tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot de begeleiding van de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat een vrijheidsbeperkende maatregel ingevolge artikel 38v Sr zal worden opgelegd, inhoudende dat de verdachte zich gedurende een periode van 2 jaren niet zal ophouden in de Zwaluwstraat te Haarlem. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat op grond van laatstvermeld artikel een contactverbod met de aangeefster [slachtoffer] wordt opgelegd voor de duur van 2 jaren. Daarbij is gevorderd dat bij elke overtreding 1 week hechtenis wordt opgelegd tot een maximum van 6 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn ex-partner, door onder meer haar keel dicht te knijpen en een kopstoot te geven. Door aldus te handelen heeft de verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, dat nog maar net herstellende was van een herseninfarct. Het feit had daarnaast plaatsgevonden in haar eigen woning; een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 juni 2019 is hij eerder ter zake van strafbare feiten, waaronder voor wederspannigheid, onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsadvies van GGZ Fivoor Haarlem d.d. 13 juni 2019 betreffende de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte de afgelopen twee jaar geprobeerd heeft een positieve wending aan zijn leven te geven en dat hij zijn maatschappelijke stabiliteit heeft vergroot. GGZ Fivoor Haarlem adviseert de verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Het hof heeft bij de strafoplegging in het voordeel van de verdachte laten meewegen dat tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep een gewijzigd beeld van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht, dat voormeld reclasseringsadvies van Fivoor ondersteunt. De verdachte heeft aangegeven dat hij zijn leven weer op de rails heeft: zijn bedrijf loopt goed, zijn medicatie is bijna afgebouwd en hij betrekt binnenkort zijn nieuwe woning. Het hof constateert dat de verdachte zijn leven een positieve wending heeft gegeven. Alhoewel de ernst van het feit op zichzelf een gevangenisstraf rechtvaardigt zoals door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, wenst het hof deze positieve wending niet te doorkruisen door het opleggen van een dergelijke straf.
Anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd, ziet het hof voorts af van de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende een contact- en locatieverbod. Naar het oordeel van het hof zijn er, gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en het dossier, onvoldoende redenen om aan te nemen dat een dergelijke maatregel geboden is ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten. Derhalve bestaat er onvoldoende grond om deze maatregel op te leggen. Wel ziet het hof aanleiding het contact- en locatieverbod als bijzondere voorwaarden op te leggen bij de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf.
Bij de beraadslaging heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de beperking van artikel 22b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Het bewezen verklaarde gronddelict betreft immers een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en uit de bewezenverklaringen en het schade-onderbouwingsformulier blijkt bovendien dat het bewezen verklaarde misdrijf een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad.
Het hof stelt ambtshalve vast dat de redelijke termijn voor berechting als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is geschonden, nu de termijn voor inzending van de stukken naar de griffie van het hof na het instellen van hoger beroep op 9 oktober 2017 met ruim een maand is overschreden. Het hof is van oordeel dat die overschrijding evenwel voldoende wordt gecompenseerd doordat de zaak na ontvangst bij het hof alsnog binnen twee jaren is afgedaan, zodat sprake is van een voortvarende behandeling in hoger beroep. Het hof is dan ook van oordeel dat met de enkele constatering van de overschrijding kan worden volstaan.
Het hof acht, alles afwegende en rekening houdend met het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, een taakstraf in combinatie met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 6.100,-, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-, met rente. De benadeelde partij heeft haar vordering in hoger beroep gedeeltelijk gehandhaafd, met dien verstande dat zij het gevorderde bedrag ter zitting heeft verlaagd tot een bedrag van € 6.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof heeft in hoger beroep derhalve te oordelen over de gevorderde schadevergoeding tot een bedrag van € 6.000,-, ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 6.000,-, met rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 1.500,-. Daarbij is in het bijzonder gelet op de gevolgen voor de benadeelde partij alsook op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Het toe te wijzen bedrag zal, als gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
119 (honderdnegentien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt
of
de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken
of
geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden
of
geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd:
Stelt als
bijzondere voorwaardedat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden binnen een straal van 300 meter van de Zwaluwstraat te Haarlem, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 juni 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. G. Oldekamp en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van
mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 juli 2019.
[…]