ECLI:NL:GHAMS:2019:2304

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
200.249.210/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over onterecht in rekening gebrachte kosten

In deze zaak heeft klaagster op 5 november 2018 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 5 oktober 2018. De kamer had het verzet van klaagster tegen een eerdere beslissing van de voorzitter van de kamer gegrond verklaard voor een deel, maar de klacht tegen de gerechtsdeurwaarder ongegrond verklaard. De gerechtsdeurwaarder had op 2 mei 2012 een vonnis betekend aan klaagster, die was veroordeeld tot betaling van een geldbedrag aan een BV. Omdat klaagster niet tijdig had betaald, heeft de gerechtsdeurwaarder meerdere beslagen gelegd. Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij te hoge en onnodige (executie)kosten in rekening heeft gebracht. Het hof heeft de zaak behandeld op 28 maart 2019, waarbij zowel klaagster als de gerechtsdeurwaarder aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat klaagster tijdig in hoger beroep is gekomen en dat de klacht over de kosten van de gerechtsdeurwaarder ontvankelijk is. Na beoordeling van de feiten en de argumenten van beide partijen, concludeert het hof dat de gerechtsdeurwaarder geen onterecht hoge kosten heeft opgevoerd en bevestigt de beslissing van de kamer. Het hof beveelt de gerechtsdeurwaarder aan om klaagster een overzicht van de gemaakte kosten te verstrekken.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.249.210/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/634767 / DW RK 17/877
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 11 juni 2019
inzake
[naam],
wonend te [plaats],
appellante,
tegen
[naam],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 5 november 2018 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 5 oktober 2018 (ECLI:NL:TGDKG:2018:216). De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 15 augustus 2017 gegrond verklaard ten aanzien van de gedeeltelijke niet-ontvankelijk verklaring van haar klacht tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder), de klacht op dat onderdeel ongegrond verklaard en het verzet voor het overige ongegrond verklaard.
1.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 29 januari 2019 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 maart 2019. Klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak, voor zover in hoger beroep van belang, om het volgende.
3.3.
Klaagster is bij vonnis van 23 april 2012 van de rechtbank [plaats], sector kanton, veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag aan [naam BV] (hierna: [BV 1]).
De gerechtsdeurwaarder heeft dit vonnis op 2 mei 2012 aan klaagster betekend.
Omdat het verschuldigde geldbedrag niet (tijdig) is voldaan, heeft de gerechtsdeurwaarder de volgende beslagen gelegd:
- derdenbeslag onder [naam] op 13 juni 2012;
- derdenbeslag onder [naam] op 4 oktober 2012;
- derdenbeslag onder [naam] op 3 december 2012;
- derdenbeslag onder [naam] op 17 januari 2013;
- derdenbeslag onder [naam] op 8 september 2014.
3.4.
Het totaal verschuldigde geldbedrag, te weten de hoofdsom vermeerderd met de ontstane rente, proces-, executie- en nakosten, is nog niet volledig voldaan.

4.Standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij te hoge en/of onnodige (executie)kosten in rekening heeft gebracht voor de vordering van [BV 1].

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Ontvankelijkheid
6.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat klaagster het hoger beroep niet binnen de daarvoor gegeven termijn van dertig dagen heeft ingediend en daarom in het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Klaagster heeft de beslissing van de kamer van 5 oktober 2018 ontvangen als bijlage bij een brief van de secretaris van de kamer van diezelfde datum. Klaagster kon ingevolge artikel 45, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) binnen dertig dagen na dagtekening van voornoemde brief in hoger beroep komen. Die beroepstermijn eindigde op zondag 4 november 2018. Met inachtneming van artikel 1 lid 1 van de Algemene termijnenwet, waarin is bepaald dat een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is, is de beroepstermijn verlengd tot en met maandag 5 november 2018. Nu het beroepschrift van klaagster op die datum ter griffie van het hof is ontvangen, is het beroepschrift tijdig ingediend. Dit leidt ertoe dat klaagster in haar beroep kan worden ontvangen.
Omvang hoger beroep
6.2.
Voorop wordt gesteld dat uit artikel 39 van de Gdw - kort weergegeven en voor zover hier van belang - volgt dat de voorzitter van de kamer klachten die naar zijn oordeel kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht zijn, kan afwijzen. Tegen een dergelijke beschikking kan verzet kan worden gedaan bij de kamer. Tegen de beslissing van de kamer dat het verzet ongegrond is, staat geen rechtsmiddel open. De kamer heeft in zijn beslissing van 5 oktober 2018 uitsluitend het verzet van klaagster ten aanzien van de gedeeltelijke niet-ontvankelijk verklaring van de oorspronkelijke klacht gegrond verklaard. Dat betekent dat het hoger beroep uitsluitend ontvankelijk is voorzover het is gericht tegen dit deel van de beslissing van de kamer en dat dus alleen dat klachtonderdeel (het in rekening brengen van te hoge en/of onnodige (executie)kosten voor de vordering van [BV 1]) ter beoordeling aan het hof voorligt.
6.3.
De klacht is op 7 december 2016 bij de kamer ingediend. Het hof zal de klacht over het in rekening brengen van (onnodig) hoge kosten tot die datum daarom in beroep opnieuw behandelen.
Beoordeling
6.4.
Uit de stukken blijkt dat meermalen door de gerechtsdeurwaarder beslag is gelegd om de vordering van [BV 1] te innen. Dit was noodzakelijk omdat uit de achtereenvolgens gelegde derdenbeslagen op zeker moment geen ontvangsten meer volgden, zodat opnieuw derdenbeslag moest worden gelegd. Als gevolg van deze executiehandelingen en het tijdsverloop zijn de totale kosten (hoofdsom vermeerderd met de ontstane rente, proces-, executie- en nakosten) hoog opgelopen. Het hof is niet gebleken dat de gerechtsdeurwaarder kosten heeft opgevoerd die niet overeenstemmen met de in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders neergelegde tarieven. Dit betekent dat de klacht zoals deze in hoger beroep ter beoordeling aan het hof voorligt, ongegrond is.
6.5.
Het hof stelt zich voor dat de gerechtsdeurwaarder, voor zover hij dit nog niet heeft gedaan, aan de advocaat van klaagster (alsnog) een duidelijk overzicht verstrekt van alle gemaakte kosten en ontvangen inhoudingen.
6.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2019 door de rolraadsheer.