ECLI:NL:GHAMS:2019:2289

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
23-001314-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verduistering en veroordeling voor diefstal in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor verduistering en diefstal. Het hof heeft de zaak A, betreffende verduistering, vrijgesproken. De verdachte had een voorschot van € 400,00 ontvangen voor stucadoorswerkzaamheden, maar heeft deze werkzaamheden niet uitgevoerd. Het hof oordeelde dat het geldbedrag op dat moment tot het vermogen van de verdachte behoorde en niet meer voor wederrechtelijke toe-eigening vatbaar was. Dit leidde tot de vrijspraak voor verduistering, hoewel het nalaten van de tegenprestatie voor de benadeelde partij vervelend was en mogelijk civielrechtelijke gevolgen had.

In zaak B, betreffende diefstal, heeft het hof echter geoordeeld dat de verdachte op 18 januari 2017 in Zaandam een rolmaat en een duimstok heeft weggenomen, toebehorende aan Hornbach. Het hof achtte dit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd eerder veroordeeld voor diefstal, wat meegewogen werd in de strafmaat. Het hof legde een gevangenisstraf van één week en een geldboete van € 200,00 op. De benadeelde partij in zaak A werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de ten laste gelegde verduistering.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001314-17
datum uitspraak: 5 juni 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 april 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-248282-16 en 15-011259-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 15-248282-16 (hierna: zaak A):
hij in of omstreeks de periode van 11 juni 2016 tot en met 5 december 2016 te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer en/of te Haarlem, althans in Nederland, opzettelijk een geldbedrag van 400 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] en/of [naam 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als een voorschot op nog te verrichten stucadoorswerkzaamheden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Zaak met parketnummer 15-011259-17 (hierna: zaak B):
hij op of omstreeks 18 januari 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rolmaat en een duimstok (met een totale verkoopwaarde van 9.60 Euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Hornbach (vestiging [adres 2]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak zaak A

De verdachte is met [naam 2] overeengekomen dat hij voor haar stukadoorswerkzaamheden zou uitvoeren. Zij zijn een bedrag voor de werkzaamheden overeengekomen en hebben afgesproken dat de verdachte hierop een voorschot van € 400,00 zou ontvangen. De verdachte heeft dat voorschot in ontvangst genomen. Op het afgesproken tijdstip is de verdachte niet verschenen. Hij was slecht en later in het geheel niet meer bereikbaar voor [naam 2]. De verdachte heeft de stukadoorswerkzaamheden niet uitgevoerd.
Verduistering in de zin van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht vereist de wederrechtelijke toe-eigening van een goed dat aan een ander toebehoort en dat men anders dan door misdrijf onder zich heeft. De verdachte heeft het geldbedrag van [naam 2] verkregen als voorschot op een overeengekomen betaling. Het geldbedrag is op dat moment tot het vermogen van de verdachte gaan behoren. Het geldbedrag behoorde daarmee niet langer toe aan [naam 1] en/of [naam 2] of aan een ander, zoals ten laste is gelegd. Het geldbedrag was na de verkrijging dus ook niet meer voor wederrechtelijke toe-eigening door de verdachte vatbaar. Daarom is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in de zaak A is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Dat laat onverlet dat het feit dat de verdachte na ontvangst van het voorschot heeft nagelaten de door hem verschuldigde tegenprestatie te leveren, buitengewoon vervelend is voor [naam 2] en mogelijk civielrechtelijke consequenties heeft.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak B (gevoegd):
hij op 18 januari 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rolmaat en een duimstok toebehorende aan Hornbach, vestiging [adres 2].
Hetgeen in de zaak B meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Het hof neemt over uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep, de bewijsmiddelen V, VI en VII.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak B bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 dagen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Met zijn handelswijze heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het betreffende winkelbedrijf. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit, dat schade en hinder veroorzaakt voor het gedupeerde winkelbedrijf.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 mei 2019 is hij eerder ter zake van diefstal onherroepelijk veroordeeld. Het hof weegt dit in het nadeel van de verdachte mee.
Gelet op de recidive van de verdachte acht het hof naast een geldboete ook een voorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van € 200,00 en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een week passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [naam 1] (zaak A)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in de zaak A ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak A met parketnummer 15-248282-16 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak B ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak B bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [naam 1]
Verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. R.P. den Otter en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 juni 2019.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[......]