ECLI:NL:GHAMS:2019:2283
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging vonnis in hoger beroep met betrekking tot ontvankelijkheid benadeelde partij in een strafzaak
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft verduistering en de ontvankelijkheid van de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft een vordering ingediend, maar er ontbrak een uittreksel van het Kamer van Koophandel of een machtiging waaruit bleek dat de indiener, [A], bevoegd was om deze vordering in te dienen. De aangifte vermeldt dat [A] directeur is van [bedrijf] en gerechtigd is tot het doen van aangifte. Het verweer stelde enkel dat [A] niet vertegenwoordigingsbevoegd was, zonder concrete bezwaren te formuleren. Het hof concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat [A] niet bevoegd was en gaat ervan uit dat [A] ook bevoegd was om de vordering in te dienen. Hierdoor is de benadeelde partij ontvankelijk in de vordering.
Het hof bevestigt het vonnis van de politierechter, inclusief de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De uitspraak is gedaan na onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 22 mei 2019, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte voor de ten laste gelegde feiten zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen. Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en bevestigt dit, met inachtneming van de besproken vraag over de ontvankelijkheid van de benadeelde partij.