ECLI:NL:GHAMS:2019:2277

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
23-002763-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en niet-ambtelijke omkoping

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 juli 2017. Het hoger beroep was ingesteld door het openbaar ministerie tegen de vrijspraak van de veroordeelde voor niet-ambtelijke omkoping en de afwijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde, geboren in 1945, was eerder veroordeeld voor valsheid in geschrift, het ter beschikking stellen van een valse boekhouding aan de belastingdienst, opzettelijk een onjuiste belastingaangifte doen en witwassen. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de veroordeelde alsnog schuldig bevonden aan niet-ambtelijke omkoping.

Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde geldbedragen heeft aangenomen van een getuige, waarbij hij het karakter van deze bedragen heeft geprobeerd te verhullen door een valse koopovereenkomst op te stellen. De totale ontvangen bedragen van de veroordeelde kwamen uit op € 360.000, maar na schatting van de waarde van een schilderij dat als dekmantel diende, heeft het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 345.000.

De beslissing van het hof houdt in dat de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het arrest is uitgesproken in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002763-17
datum uitspraak: 5 juni 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 juli 2017 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 14-904006-12 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1945,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat, indien in de strafzaak de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk of slechts gedeeltelijk toewijsbaar zou worden geacht, aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 345.000,00.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 juli 2017 veroordeeld ter zake van -kort gezegd- valsheid in geschrift, een valse boekhouding ter beschikking stellen van de belastingdienst, opzettelijk een onjuiste belastingaangifte doen en witwassen. Hij is in eerste aanleg vrijgesproken van kort gezegd- niet-ambtelijke omkoping.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 25 juli 2017 de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 juni 2019 veroordeeld terzake van dezelfde feiten als bij de rechtbank (valsheid in geschrift, een valse boekhouding ter beschikking stellen van de belastingdienst, opzettelijk een onjuiste belastingaangifte doen en witwassen), alsook van niet‑ambtelijke omkoping.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en zijn raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 345.000,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte is bij arrest van 5 juni 2019 veroordeeld wegens, kort gezegd, niet-ambtelijke omkoping door het aannemen van geldbedragen/steekpenningen van de getuige [naam].
Hij heeft het karakter van die geldbedragen geprobeerd te verhullen door een valse koopovereenkomst op te stellen, die inhoudt dat hij een schilderij voor € 500.000,00 verkoopt aan de getuige [naam]. [1] De verdachte heeft vervolgens geldbedragen van € 100.000,00, € 50.000,00 en € 200.000,00 ontvangen. [2] Tenslotte is hem nog € 10.000,00 betaald, waarna het schilderij naar [naam] is overgegaan. [3] In totaal heeft de veroordeelde dus € 360.000 ontvangen.
De waarde van het schilderij is door verschillende taxateurs en experts geschat op respectievelijk €9.000,00 [4] , € 10.000,00 [5] , € 13.000,00 [6] en € 15.000,00 tot € 20.000,00 [7] . Het hof schat, gelet op de verschillende waardebepalingen, de waarde van het schilderij op € 15.000,00. Dit bedrag moet voor de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden afgetrokken van de door de veroordeelde ontvangen € 360.000,00. Met de advocaat-generaal schat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom op € 345.000,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 345.000,00.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
345.000,00 (driehonderdvijfenveertigduizend euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 345.000,00 (driehonderdvijfenveertigduizend euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. R.P. den Otter en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 juni 2019.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[.......]
[.......]
[.......]
[.......]
[.......]

Voetnoten

1.[.......]
2.[.......]
3.[.......]
4.[.......]
5.[.......]
6.[.......]
7.[.......]