In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 juli 2017. Het hoger beroep was ingesteld door het openbaar ministerie tegen de vrijspraak van de veroordeelde voor niet-ambtelijke omkoping en de afwijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde, geboren in 1945, was eerder veroordeeld voor valsheid in geschrift, het ter beschikking stellen van een valse boekhouding aan de belastingdienst, opzettelijk een onjuiste belastingaangifte doen en witwassen. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de veroordeelde alsnog schuldig bevonden aan niet-ambtelijke omkoping.
Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde geldbedragen heeft aangenomen van een getuige, waarbij hij het karakter van deze bedragen heeft geprobeerd te verhullen door een valse koopovereenkomst op te stellen. De totale ontvangen bedragen van de veroordeelde kwamen uit op € 360.000, maar na schatting van de waarde van een schilderij dat als dekmantel diende, heeft het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 345.000.
De beslissing van het hof houdt in dat de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het arrest is uitgesproken in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.