ECLI:NL:GHAMS:2019:2261
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beëindiging gezag en omgangsregeling in familiezaken met betrekking tot minderjarigen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun kinderen [kind A] en [kind B]. De moeder en de vader, die gezamenlijk het gezag uitoefenden, waren in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 augustus 2018. De rechtbank had het ouderlijk gezag van de ouders beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) belast met de voogdij over de kinderen. De ouders voerden aan dat de gronden voor beëindiging van het gezag niet voldaan waren en dat zij in staat waren om voor de kinderen te zorgen.
Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige ontwikkelingsbedreigingen voor de kinderen zijn, onder andere door de voorgeschiedenis van huiselijk geweld, detentie van de moeder en de gebrekkige samenwerking met de hulpverlening. De ouders hebben in het verleden niet adequaat kunnen zorgen voor de kinderen, die sinds hun geboorte in pleegzorg verblijven. Het hof heeft geoordeeld dat de ouders niet in staat zijn om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. De GI is benoemd tot voogd, en de ouders hebben recht op informatie over de ontwikkeling van de kinderen, maar de banden worden niet volledig verbroken.
Daarnaast heeft de moeder verzocht om een omgangsregeling en een frequente informatieregeling. Het hof heeft de verzoeken van de moeder afgewezen, met inachtneming van de huidige situatie en de noodzaak voor stabiliteit en continuïteit in het leven van de kinderen. De rechtbank heeft de ouders zes keer per jaar recht op informatie gegeven, wat het hof redelijk achtte. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft de verzoeken van de ouders in hoger beroep afgewezen.