ECLI:NL:GHAMS:2019:2259

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
200.255.048/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder wegens onjuiste informatieverstrekking en onnodige kosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. De klacht was ingediend door twee klagers, die zich beklaagden over de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder hen had geïnformeerd over hun betalingsverplichtingen. De gerechtsdeurwaarder had volgens de klagers geen tijdige, volledige en juiste informatie verstrekt, wat had geleid tot onnodige kosten. De klagers waren eerder door de kantonrechter veroordeeld tot betaling van achterstallige lijfrentetermijnen aan een schuldeiser. De gerechtsdeurwaarder had hen op verschillende momenten benaderd, maar had niet adequaat gereageerd op hun verzoeken om verduidelijking van het verschuldigde bedrag. Dit leidde tot onduidelijkheid en uiteindelijk tot beslaglegging op hun onroerende zaken en bankrekening. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder niet had voldaan aan de normen voor informatieverstrekking en dat hij onnodige kosten had gemaakt door meerdere beslagen te leggen zonder goede reden. De klachtonderdelen werden gegrond verklaard, en het hof legde de maatregel van berisping op aan de gerechtsdeurwaarder, in plaats van de eerder opgelegde geldboete. Tevens werd de gerechtsdeurwaarder veroordeeld tot betaling van de kosten van de behandeling van de klacht in hoger beroep.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.255.048/01 GDW
nummers eerste aanleg : C/13/630089/DW RK 17/583 en C/13/630422/DW RK 17/605
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 30 juli 2019
inzake
[x] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats]
appellant,
tegen
1. [Y] ,
2. [z] ,
vennoten van de [V.O.F]
wonend te [plaats] ,
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de gerechtsdeurwaarder) heeft op 21 februari 2019 een beroepschrift, met bijlagen, bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 22 januari 2019 (ECLI:NL:TGDKG:2019:4). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerden (hierna gezamenlijk: klagers en afzonderlijk: klager sub 1 en klager sub 2 ) gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder de maatregel van een geldboete van € 750,- opgelegd.
1.2.
Klagers hebben op 13 april 2019 een verweerschrift, met bijlagen, bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 16 mei 2019. De gerechtsdeurwaarder en klager sub 1 zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Bij vonnis van 30 maart 2017 zijn de [V.O.F] en klagers door de kantonrechter veroordeeld tot betaling van achterstallige en toekomstige lijfrentetermijnen aan [schuldeiser] , wiens onderneming klagers hadden overgenomen.
Bij exploot van 25 april 2017 is het vonnis van 30 maart 2017 aan klagers betekend met gelijktijdig een bevel aan de inhoud te voldoen.
3.2.2.
Klager sub 1 heeft de gerechtsdeurwaarder op 25 april 2017 een e-mailbericht gestuurd inhoudende, voor zover van belang:

Zou u dit voor mij kunnen verduidelijken en aangeven wat wij nou werkelijk daarvan moeten betalen? (….)
Dus vandaar dat ik graag van u wil weten wat het nou werkelijk nog openstaande bedrag is (na inzage van de afschriften) (…..)
En zie dan ook graag spoedig uw reactie. Omdat ook wij de reeds voorgestelde betalingsregeling zsm willen laten ingaan.
Tevens kan ik ook buiten de aangegeven maandelijkse regeling ook nog een eerste directe betaling doen van € 650,-
Ik ga er dan ook vanuit omdat het werkelijke bedrag veel en veel geringer is, dan de op eerste oog de gesuggereerde € 11.304,31
Dat mijn voorstel dan ook zeer aannemelijk is en het zo ook binnen acceptabele termijnen bij gewerkt kan zijn”.
3.2.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft bij e-mailbericht van 3 mei 2017 gereageerd. Dit bericht houdt in, voor zover van belang:
“ Voorop stel ik uitdrukkelijk dat het niet aan mij is het in deze gewezen vonnis inhoudelijk te beoordelen. De oordeel staat vast en het is aan mij de veroordeling zo nodig ten uitvoer te leggen. Als u het niet eens bent met de veroordeling dan staat het u vrij om hoger beroep in te stellen.
Verder heeft opdrachtgever mij medegedeeld dat eiser [schuldeiser] niets voelt voor een regeling in de minne maar betaling ineens en direct verlangt”
3.2.4.
Hierop is door klager sub 1 bij e-mailbericht van 4 mei 2017 gereageerd. Dit bericht houdt in, voor zover van belang:

In de bijlage de bruto netto berekening van alle afgelopen maanden.
Ik heb het betreffende EXEL bestand er ook bij gedaan, maar dit zit er ook als PDF bij.
Ik hoop dat het nu wel duidelijk is wat er al betaald is, en dat de totaalsom dus niet klopt.
Als er nog onduidelijkheid is, hoor ik het graag,
dan kan ik vandaag wel even langskomen bij jullie op kantoor.
dan neem ik gewoon alles geprint mee. maar denk dat het zo voldoet aan de eisen van u”.
3.2.5.
Bij e-mailbericht van 5 mei 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klagers meegedeeld dat de e-mail van 4 mei 2017 ter beoordeling aan de opdrachtgever was voorgelegd.
3.2.6.
Bij e-mailbericht van 31 mei 2017 heeft de opdrachtgever klagers rechtstreeks benaderd met een sommatie tot betaling.
3.2.7.
Bij e-mailbericht van 1 juni 2017 10.00 uur heeft de gerechtsdeurwaarder klagers, voor zover van belang, als volgt bericht:

Opdrachtgever stelt zich op het standpunt dat de rechter zich meer dan voldoende over de casus heeft uitgelaten en veroordeeld tot betaling.
Krachtens vonnis dient u aan hoofdsom en tot en met heden (netto) € 5.762,77 plus rente tot en met heden € 157,14 plus kosten betekening € 99,44 is totaal € 6.019,35.
Opdrachtgever dringt aan op prompte betaling. Ik stel u ook dan in de gelegenheid laatstgemeld bedrag binnen drie dagen na heden door overmaking op een van mijn op het exploot van betekening aangegeven derdengeldrekeningen te betalen. Bij gebreke van tijdige betaling acht opdrachtgever zich vrij de executie van het tegen u gewezen vonnis direct te vervolgen”
3.2.8.
Klager sub 1 heeft vervolgens op dezelfde dag bij e-mailbericht van 15.59 uur aan de gerechtsdeurwaarder geschreven dat hij ervan uitgaat dat de gerechtsdeurwaarder niet meer is belast met de vordering omdat hij de dag daarvoor van de opdrachtgever zelf een verzoek tot betaling heeft ontvangen. Voor het geval de gerechtsdeurwaarder nog wel met het dossier was belast verzocht klager sub 1 daarnaast om een specificatie van het restbedrag en om een betalingstermijn van drie dagen na ontvangst van de specificatie.
3.2.9.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 8 juni 2017 executoriaal beslag gelegd op twee in [plaats] en [plaats] gelegen, aan klager sub 1 behorende onroerende zaken.
3.2.10.
Op 9 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Rabobank op de bankrekening van klagers en de [V.O.F]
3.2.11.
Bij exploten van 12 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder de processen-verbaal van de gelegde beslagen aan klagers betekend.
3.2.12.
Bij brief van 12 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder een specificatie van de openstaande vordering aan klagers verstrekt.

4.Standpunt van klagers

Het verwijt dat klagers de gerechtsdeurwaarder maken bestaat uit de navolgende onderdelen.
1. Klagers beklagen zich er over dat de bedragen op het exploot van betekening van 25 april 2017 niet kloppen. Dat geldt voor de vermelde hoofdsom en ook voor de in rekening gebrachte rente. Op verzoek van de gerechtsdeurwaarder heeft klager sub 1 dit per e-mail van 25 april 2017 toegelicht. Klagers hebben eveneens een betalingsregeling voorgesteld.
Pas op 3 mei 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder een e-mail aan klager sub 1 gestuurd met daarin het bericht dat de schuldeiser niet akkoord ging met een betalingsregeling.
Naar aanleiding van de e-mail van de gerechtsdeurwaarder van 1 juni 2017 heeft klager sub 1 op diezelfde dag verzocht om uitleg, maar die heeft hij niet gekregen.
2. Klagers verwijten de gerechtsdeurwaarder dat hij, zonder antwoord te geven op hun e-mailbericht van 1 juni 2017, op respectievelijk 8 en 9 juni 2017 beslag heeft gelegd op hun onroerende zaken en hun bankrekening en zo onnodig extra kosten heeft gemaakt. Pas bij de overbetekening van de beslagen heeft de gerechtsdeurwaarder een overzicht gegeven van het verschuldigde bedrag. Klagers zouden gewoon hebben betaald als de gerechtsdeurwaarder eerder een juiste berekening had gegeven. Volgens klagers heeft de gerechtsdeurwaarder zich schuldig gemaakt aan machtsmisbruik.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Klachtonderdeel 1
6.1.
Het vonnis van 30 maart 2017 is bij exploot van 25 april 2017 aan klagers betekend. Het exploot noemt brutobedragen, zonder dat is vermeld dat het om brutobedragen gaat. Daarnaast is in het exploot de wettelijke handelsrente in plaats van de gewone wettelijke rente berekend.
Klager sub 1 heeft naar aanleiding van dit exploot nog dezelfde dag aan de gerechtsdeurwaarder een e-mailbericht gestuurd, waarin hij (i) opheldering heeft gevraagd over het feitelijk netto verschuldigde openstaande bedrag en (ii) vragen heeft gesteld over de door de gerechtsdeurwaarder gehanteerde rente en (iii) een verzoek heeft gedaan tot het treffen van een betalingsregeling.
6.2.
Op grond van artikel 7 van de Verordening KBvG Normen voor Kwaliteit draagt de gerechtsdeurwaarder zorg voor een eenduidige, volledige en juiste informatieverstrekking aan de justitiabele. Daarnaast geldt dat een gerechtsdeurwaarder binnen een redelijke termijn behoort te reageren op redelijke vragen en verzoeken die hem worden gedaan. Uit de overgelegde correspondentie is het hof gebleken dat de gerechtsdeurwaarder niet aan deze normen heeft voldaan. Uit het onder 6.1. genoemde vonnis was voor klagers immers niet ondubbelzinnig af te leiden wat het per saldo
nettoverschuldigde bedrag was. Het feit dat de schuldenaar zelf, zoals de gerechtsdeurwaarder ter zitting terecht naar voren heeft gebracht, verantwoordelijk is voor een bruto/netto berekening van het verschuldigde bedrag, doet hieraan niet af. Nadat klager sub 1 bij e-mailbericht van 4 mei 2017 een bruto/netto berekening aan de gerechtsdeurwaarder had verstrekt met het verzoek uitsluitsel te geven over het netto verschuldigde bedrag, heeft de gerechtsdeurwaarder de berekening aan zijn opdrachtgever voorgelegd. Eerst bij e-mail van 1 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klager sub 1 uiteindelijk bericht over de openstaande vordering. Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder naar voren gebracht dat zijn opdrachtgever pas op 29 mei 2017 heeft gereageerd, zodat hij klagers niet eerder heeft kunnen informeren. Naar het oordeel van het hof had het op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen om zijn opdrachtgever te rappelleren. Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder verklaard dat hij dit op 17 mei 2017 heeft gedaan, maar dat heeft hij niet aan klagers kenbaar gemaakt. Klagers hebben hierdoor te lang in onzekerheid verkeerd over de vraag welk bedrag nu uiteindelijk verschuldigd was. Dit geldt evenzeer ten aanzien van hun terechte vragen over de door de gerechtsdeurwaarder gehanteerde rente. Hoewel klagers reeds op 25 april 2017 hebben geklaagd over de hantering van een onjuist rentepercentage – hetgeen door de gerechtsdeurwaarder uiteindelijk ook is erkend – hanteerde de gerechtsdeurwaarder ten tijde van de beslagleggingen op 8 en 9 juni 2017 nog steeds dit onjuiste rentepercentage.
Pas op 16 juli 2017 is het door klagers teveel betaalde bedrag aan rente aan klagers gerestitueerd. Dit alles valt de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk aan te rekenen. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.
Klachtonderdeel 2
6.3.
Per e-mailbericht van 1 juni 2017 10.00 uur heeft de gerechtsdeurwaarder aan klagers opgave gedaan van het volgens hem verschuldigde bedrag ad € 6.019,35 netto. Klagers hebben dezelfde dag € 2.519,20 (de achterstallige lijfrente volgens vonnis) aan de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder en € 99,44 aan de gerechtsdeurwaarder zelf betaald. Het restant is onbetaald gebleven, waarna de gerechtsdeurwaarder op 8, respectievelijk 9 juni 2017 de onder 3.2.9. en 3.2.10. genoemde beslagen heeft gelegd, welke beslagen op 12 juni 2017 zijn betekend. Genoemde beslagen zijn gelegd voor een hoofdsom van € 11.051,92.
6.4.
Het hof stelt voorop dat een schuldenaar op grond van artikel 3:276 BW met zijn hele vermogen in staat voor betaling van de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder in beginsel dan ook vrij om op grond van artikel 435 Rv beslag te leggen op alle voor beslag vatbare goederen van de schuldenaar. Dit betekent echter niet dat er geen beperkingen zijn aan het leggen van beslag. De gerechtsdeurwaarder dient zich terughoudend op te stellen ten aanzien van het leggen van meer dan een beslag, aangezien dat extra kosten voor een schuldenaar met zich brengt. Dat is een verplichting die ook volgt uit de voor de gerechtsdeurwaarder geldende Gedragsregels. Voor het leggen van meer beslagen zal daarom een goede reden moeten bestaan, hetgeen van geval tot geval dient te worden beoordeeld.
6.5.
Gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder de uitdrukkelijke opdracht van de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder en het feit dat met alleen een beslag op onroerende zaken mogelijk niet op korte termijn liquiditeit beschikbaar zou komen, is de gerechtsdeurwaarder van mening dat hij juist heeft gehandeld. Het hof verwerpt dit standpunt. Uit het gehele dossier, en met name de inhoud van de e-mailberichten van klager sub 1, blijkt dat klagers niet onwillig waren te voldoen aan de veroordeling in het vonnis, maar in onzekerheid verkeerden over de exacte hoogte van het door hen te betalen bedrag. Daarnaast was - gelet op het relatief beperkte verschuldigde restbedrag - het risico voor de opdrachtgever dat de vordering niet binnen afzienbare tijd zou worden betaald, bijzonder gering. De gerechtsdeurwaarder had kunnen volstaan met een enkelvoudig bankbeslag, waarbij hij voorts de hoogte van het bedrag waarvoor beslag werd gelegd, had dienen te stellen op het per saldo verschuldigde
nettobedragen dus niet op het brutobedrag. Dat hij een en ander heeft nagelaten, waardoor ten laste van klagers onnodige kosten zijn gemaakt, valt hem tuchtrechtelijk aan te rekenen. Hetzelfde geldt voor het feit dat de gelegde beslagen vervolgens op 12 juni 2017 per afzonderlijk exploten aan klagers zijn betekend, waarvan alle kosten zijn doorberekend. Op basis van vaste tuchtrechtspraak geldt immers dat als ambtshandelingen bij één exploot kunnen worden gedaan, zij in beginsel ook bij één exploot dienen te worden gedaan. Ook dit klachtonderdeel acht het hof, evenals de kamer, daarom gegrond.
Conclusie en maatregel
6.6.
Uit het voorgaande volgt dat de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond zijn. Gelet op de aard van de laakbare handelingen van de gerechtsdeurwaarder acht het hof, anders dan de kamer, de maatregel van berisping passend en geboden. De door de kamer aan de gerechtsdeurwaarder opgelegde geldboete van € 750,- is kennelijk gebaseerd op het bedrag aan onnodige kosten dat de gerechtsdeurwaarder heeft gemaakt. Het tuchtrecht kent niet de mogelijkheid om klagers schadeloos te stellen en oplegging van een geldboete is een ongeschikt middel om hetzelfde te bereiken. Het hof zal om die reden geen geldboete opleggen, maar merkt op dat het op de weg van de gerechtsdeurwaarder ligt om klagers rechtstreeks te compenseren voor de onnodig gemaakte kosten.
6.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beslissing van de kamer voor zover die de opgelegde maatregel betreft, niet in stand kan blijven. Het hof zal de beslissing van de kamer omwille van de duidelijkheid in zijn geheel vernietigen en een nieuwe beslissing geven.
Kostenveroordeling
6.8.
Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband met deze wijziging van de Gdw heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017 nr. 75085; hierna: de richtlijn) vastgesteld, die geldt voor beroepschriften die vanaf die datum bij het hof worden ingediend. Het beroepschrift in deze zaak is door de gerechtsdeurwaarder ingediend op 21 februari 2019.
6.9.
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 43a lid 1 Gdw jo. 47 Gdw jo. van de richtlijn kan het hof de gerechtsdeurwaarder veroordelen in de kosten van de behandeling van de zaak bij het hof, indien een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd.
6.10.
Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden daarvan wordt afgezien. Dat betekent dat als aan de wettelijke voorwaarde is voldaan dat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is en aan de gerechtsdeurwaarder een maatregel is opgelegd, het hof in beginsel een kostenveroordeling oplegt (dus ook ambtshalve). In dit geval zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
6.11.
De gerechtsdeurwaarder dient de kosten van de behandeling van de klacht door het hof in hoger beroep te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de gerechtsdeurwaarder zullen worden meegedeeld.
6.12.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond;
- legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof (€ 3.000,-) aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder zal worden meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2019 door de rolraadsheer.