ECLI:NL:GHAMS:2019:2258
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind A]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder in 2018 een beschikking van de kinderrechter aangevochten, waarin de uithuisplaatsing van [kind A] was verlengd. De moeder was van mening dat er geen gronden waren voor de verlenging van de uithuisplaatsing, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) stelde dat de moeder niet in staat was om de benodigde hulpverlening te accepteren, wat de ontwikkeling van [kind A] bedreigde.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds 14 februari 2018 gezamenlijk gezag uitoefent met de vader over [kind A] en [kind B]. [kind A] is in 2016 geboren en is kort na de geboorte uit huis geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing was laatstelijk verlengd tot 6 juni 2018. De moeder heeft in haar verweer aangevoerd dat zij nooit agressief is geweest en dat er geen deugdelijk onderzoek naar haar opvoedvaardigheden heeft plaatsgevonden. De GI heeft echter betoogd dat de moeder niet in staat is om de hulp te accepteren die nodig is voor de ontwikkeling van [kind A].
Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder gedurende de relevante periode van 6 juni 2018 tot 29 augustus 2018 niet in staat was om voor [kind A] te zorgen, mede door haar detentie na een geweldsincident. Het hof heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van [kind A] en heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De beslissing is genomen met inachtneming van de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en de Europese mensenrechten.