ECLI:NL:GHAMS:2019:2228

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
200.245.597/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht geschil over betaling van huurpenningen na beëindiging huurovereenkomst met gezag van gewijsde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin zijn vordering tot betaling van huurpenningen na het einde van de huurovereenkomst werd afgewezen. De huurovereenkomst was met ingang van 22 augustus 2013 aangegaan met drie huurders, die de huur later hebben overgenomen. Na een verstekvonnis van 4 november 2016, waarin [appellant] werd veroordeeld tot terugbetaling van de waarborgsom aan de huurders, heeft hij verzet aangetekend. Dit verzet werd ongegrond verklaard en het verstekvonnis werd bekrachtigd. In de onderhavige procedure vorderde [appellant] een verklaring voor recht dat de huurders tekortgeschoten waren in hun betalingsverplichtingen en dat zij hoofdelijk aansprakelijk waren voor de betaling van achterstallige huurpenningen. De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen op grond van het gezag van gewijsde van het eerdere vonnis. Het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat het gezag van gewijsde aan de vorderingen van [appellant] in de weg staat, omdat het eerdere vonnis beslissingen bevatte die de rechtsbetrekking in geschil betroffen. De grieven van [appellant] zijn afgewezen en het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd, waarbij [appellant] in de proceskosten is verwezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.245.597/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 6288896 CV EXPL 17-20605
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 juli 2019
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. J.F.M. Verheij te Amsterdam,
t e g e n

1.[X] ,

wonend te [woonplaats 2] ,
2. [geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats 3] ,
3. [geïntimeerde sub 3],
wonend te [woonplaats 4] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.R. Koppe te Hilversum.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [X] c.s. genoemd. [X] c.s. zullen afzonderlijk als [X] , [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] worden aangeduid.
[appellant] is bij dagvaarding van 22 mei 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 23 februari 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [X] c.s. als gedaagden.
Partijen hebben hierna de volgende stukken ingediend:
  • memorie van grieven;
  • memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met beslissing over proceskosten, met nakosten en rente.
[X] c.s. hebben geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, kort gezegd, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, eveneens met beslissing over de proceskosten met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden.

2.De feiten

De kantonrechter heeft onder 1.1 tot en met 1.6 van het bestreden vonnis een aantal feiten opgesomd waarvan hij bij de beoordeling is uitgegaan. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt.

3.De beoordeling

3.1.
In deze zaak gaat het om het volgende.
( a) [appellant] is eigenaar van de woning aan de [adres] . Met ingang van 22 augustus 2013 heeft hij de woning via 123wonen aan een drietal personen verhuurd tegen een (totale) huurprijs van € 1.950,-- per maand. [X] c.s. hebben de huurovereenkomst van de oorspronkelijke huurders overgenomen.
( b) Bij verstekvonnis van 4 november 2016 (verder: het verstekvonnis) is [appellant] veroordeeld om aan [X] , [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] ieder € 650,-- te voldoen, zulks ter zake van de terugbetaling van de waarborgsom die in het kader van de huurovereenkomst aan [appellant] was betaald, met rente, incassokosten en proceskosten.
( c) [appellant] heeft tegen het verstekvonnis verzet gedaan en (in conventie) gevorderd van de bij het verstekvonnis uitgesproken veroordeling te worden ontheven. Tevens heeft hij (in reconventie) gevorderd dat [X] c.s. hoofdelijk zouden worden veroordeeld tot (terug)betaling van al hetgeen hij hun uit hoofde van het verstekvonnis heeft voldaan.
( d) Bij vonnis van 18 april 2017 (verder: het vonnis op verzet) is, voor zover thans van belang, het door [appellant] gedane verzet ongegrond verklaard, het verstekvonnis bekrachtigd en de tegenvordering van [appellant] afgewezen. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
( e) In de eerste aanleg van de onderhavige zaak heeft [appellant] een verklaring voor recht gevorderd dat [X] c.s. jegens hem toerekenbaar zijn tekortgeschoten en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de nakoming van de betaling van de verschuldigde huurpenningen. Voorts heeft [appellant] gevorderd dat [X] c.s. hoofdelijk zouden worden veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 5.850,-- wegens achterstallige huurpenningen, met rente. [X] c.s. hebben zich tegen deze vorderingen onder meer verweerd met een beroep op het gezag van gewijsde van het vonnis op verzet. De kantonrechter heeft dat verweer gehonoreerd, de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] tot betaling van de proceskosten veroordeeld.
3.2.1.
Grief 1houdt in dat de kantonrechter ten onrechte de vorderingen van [appellant] heeft afgewezen op grond van het gezag van gewijsde van het vonnis op verzet. Het hof oordeelt hierover als volgt.
3.2.2.
Op grond van art. 236 lid 1 Rv hebben “(b)eslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, (…) in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht”. Niet ter discussie staat i) dat het vonnis op verzet in kracht van gewijsde is gegaan en ii) dat de partijen in het onderhavige geding dezelfde zijn als in het geding dat tot het vonnis op verzet heeft geleid. Wel verschillen partijen van mening over de vraag of het vonnis op verzet beslissingen bevat die de in de onderhavige zaak in geschil zijnde rechtsbetrekking – kort gezegd: de rechtsvraag in dit geschil - betreffen (met als gevolg dat die beslissingen ook in dit geding bindende kracht hebben). Volgens [X] c.s. is dit het geval, volgens [appellant] niet.
3.2.3.
Het hof stelt voorop dat het gezag van gewijsde niet is beperkt tot procedures waarin hetzelfde is gevorderd als in de daarop volgende procedure. Voldoende is dat tussen partijen dezelfde rechtsbetrekking in geschil is, ongeacht welke vorderingen uit hoofde daarvan geldend worden gemaakt. Verder hangt de vraag of aan een beslissing in een eerder vonnis gezag van gewijsde toekomt, nauw samen met de inhoud en strekking van die beslissing. Het oordeel daarover is derhalve in de eerste plaats een kwestie van uitleg van het eerdere vonnis.
3.2.4.
In het onderhavige geschil vordert [appellant] in essentie de hoofdelijke veroordeling van [X] c.s. tot betaling van een bedrag van € 5.850,-- wegens achterstallige huurpenningen. Dit bedrag is, zo begrijpt het hof, als volgt opgebouwd: € 650,-- aan huur over oktober 2015, € 1.300,-- aan huur over november 2015 en telkens € 1.950,-- aan huur over december 2015 en januari 2016. Het hof begrijpt [appellant] aldus dat deze stelt dat [geïntimeerde sub 3] en [X] weliswaar hebben aangekondigd het gehuurde per 1 oktober 2015 respectievelijk 1 november 2015 te zullen verlaten en dit ook hebben gedaan (en vanaf dat moment geen huur meer te hebben betaald), maar dat de huurovereenkomst pas in januari 2016 is geëindigd doordat [appellant] toen de sleutels van het gehuurde ter hand zijn gesteld. [X] en [geïntimeerde sub 2] hebben ieder over oktober 2015 nog € 650,-- betaald, [geïntimeerde sub 2] over november 2015 nog € 650,--. Over december 2015 en januari 2016 is in het geheel geen huur meer betaald. [X] c.s. zijn hoofdelijk voor de gehele huurprijs aansprakelijk.
3.2.5.
In de procedure die heeft geleid tot het vonnis op verzet heeft de kantonrechter de vordering (in conventie) van [X] c.s. tot terugbetaling van de door de oorspronkelijke huurders aan [appellant] betaalde waarborgsom van € 1.950,-- toegewezen ondanks het door [appellant] gedane beroep op verrekening met – onder meer – een vordering wegens achterstallige huurpenningen. Aldus heeft de kantonrechter in die zaak geoordeeld dat [appellant] geen vordering wegens achterstallige huurpenningen (meer) op [X] c.s. heeft. Daartoe heeft hij overwogen:
“5. [X] c.s. stellen nader beargumenterend het volgende. (…) [X] c.s. hebben de huurovereenkomst in overleg met en met goedvinden van [appellant] opgezegd tegen eind november 2015. Daarbij is afgesproken dat de maandelijks verschuldigde huur steeds naar rato met € 650,-- zou worden verminderd zodra [X] , [geïntimeerde sub 2] respectievelijk [geïntimeerde sub 3] de woning tijdens de opzegtermijn zouden verlaten. De laatst vertrekkende huurder, [geïntimeerde sub 2] , heeft de laatste maand huur (november 2015) van toen € 650,-- betaald. Van de door [appellant] gestelde huurachterstand is volgens [X] c.s., gelet op die afspraak, dan ook geen sprake. (…)
7. (…) Niet, althans niet gemotiveerd weersproken[door [appellant] ; hof]
is dat de maandelijks verschuldigde huurprijs na opzegging van de huurovereenkomst zou worden verminderd met een derde, steeds zodra [X] , [geïntimeerde sub 2] , dan wel [geïntimeerde sub 3] niet meer in de woning woonachtig zouden zijn. Het standpunt van [appellant] dat bij het einde van de huurovereenkomst een huurachterstand aanwezig is omdat tot en met november 2015 niet steeds € 1.950,-- aan huur is betaald, kan niet worden gevolgd.”
De kantonrechter heeft dus onder meer geoordeeld dat de huur per 1 december 2015 is geëindigd en dat over oktober 2015 en november 2015 niet meer aan huur behoeft te worden voldaan dan feitelijk door de resterende huurder(s) is betaald.
3.3.
Omdat in het tussen partijen gewezen vonnis op verzet, zoals voormeld, is geoordeeld dat [appellant] geen vordering ter zake van huurpenningen (meer) op [X] c.s. heeft en dat vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, is in het bestreden vonnis terecht geoordeeld dat het gezag van gewijsde van het vonnis op verzet aan toewijzing van de onderhavige vorderingen van [appellant] in de weg staat. De grief faalt dus.
3.4.
Met
grief 2betoogt [appellant] dat de kantonrechter hem ten onrechte heeft veroordeeld in de proceskosten. De grief faalt. Uit de beoordeling van grief 1 volgt dat de kantonrechter de vorderingen van [appellant] terecht heeft afgewezen. Om die reden is [appellant] , als de in het ongelijk gestelde partij, evenzeer terecht in de proceskosten van de eerste aanleg verwezen.
3.5.
[appellant] heeft geen concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beoordeling kunnen leiden dan hiervoor is gegeven. Zijn bewijsaanbod wordt daarom van de hand gewezen.
3.6.
Aangezien de grieven falen, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het appel worden verwezen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
verwijst [appellant] in de kosten van het appel, aan de zijde van [X] c.s. gevallen, begroot op € 318,-- voor verschotten, € 759,- voor salaris van de advocaat, € 157,-- voor nasalaris en € 82,-- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de zevende dag na dit arrest;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, R.J.M. Smit en E.A. Minderhoud en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2019.