3.1.In deze zaak gaat het om het volgende.
( a) [appellant] is eigenaar van de woning aan de [adres] . Met ingang van 22 augustus 2013 heeft hij de woning via 123wonen aan een drietal personen verhuurd tegen een (totale) huurprijs van € 1.950,-- per maand. [X] c.s. hebben de huurovereenkomst van de oorspronkelijke huurders overgenomen.
( b) Bij verstekvonnis van 4 november 2016 (verder: het verstekvonnis) is [appellant] veroordeeld om aan [X] , [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] ieder € 650,-- te voldoen, zulks ter zake van de terugbetaling van de waarborgsom die in het kader van de huurovereenkomst aan [appellant] was betaald, met rente, incassokosten en proceskosten.
( c) [appellant] heeft tegen het verstekvonnis verzet gedaan en (in conventie) gevorderd van de bij het verstekvonnis uitgesproken veroordeling te worden ontheven. Tevens heeft hij (in reconventie) gevorderd dat [X] c.s. hoofdelijk zouden worden veroordeeld tot (terug)betaling van al hetgeen hij hun uit hoofde van het verstekvonnis heeft voldaan.
( d) Bij vonnis van 18 april 2017 (verder: het vonnis op verzet) is, voor zover thans van belang, het door [appellant] gedane verzet ongegrond verklaard, het verstekvonnis bekrachtigd en de tegenvordering van [appellant] afgewezen. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
( e) In de eerste aanleg van de onderhavige zaak heeft [appellant] een verklaring voor recht gevorderd dat [X] c.s. jegens hem toerekenbaar zijn tekortgeschoten en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de nakoming van de betaling van de verschuldigde huurpenningen. Voorts heeft [appellant] gevorderd dat [X] c.s. hoofdelijk zouden worden veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 5.850,-- wegens achterstallige huurpenningen, met rente. [X] c.s. hebben zich tegen deze vorderingen onder meer verweerd met een beroep op het gezag van gewijsde van het vonnis op verzet. De kantonrechter heeft dat verweer gehonoreerd, de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] tot betaling van de proceskosten veroordeeld.
3.2.1.Grief 1houdt in dat de kantonrechter ten onrechte de vorderingen van [appellant] heeft afgewezen op grond van het gezag van gewijsde van het vonnis op verzet. Het hof oordeelt hierover als volgt.
3.2.2.Op grond van art. 236 lid 1 Rv hebben “(b)eslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, (…) in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht”. Niet ter discussie staat i) dat het vonnis op verzet in kracht van gewijsde is gegaan en ii) dat de partijen in het onderhavige geding dezelfde zijn als in het geding dat tot het vonnis op verzet heeft geleid. Wel verschillen partijen van mening over de vraag of het vonnis op verzet beslissingen bevat die de in de onderhavige zaak in geschil zijnde rechtsbetrekking – kort gezegd: de rechtsvraag in dit geschil - betreffen (met als gevolg dat die beslissingen ook in dit geding bindende kracht hebben). Volgens [X] c.s. is dit het geval, volgens [appellant] niet.
3.2.3.Het hof stelt voorop dat het gezag van gewijsde niet is beperkt tot procedures waarin hetzelfde is gevorderd als in de daarop volgende procedure. Voldoende is dat tussen partijen dezelfde rechtsbetrekking in geschil is, ongeacht welke vorderingen uit hoofde daarvan geldend worden gemaakt. Verder hangt de vraag of aan een beslissing in een eerder vonnis gezag van gewijsde toekomt, nauw samen met de inhoud en strekking van die beslissing. Het oordeel daarover is derhalve in de eerste plaats een kwestie van uitleg van het eerdere vonnis.
3.2.4.In het onderhavige geschil vordert [appellant] in essentie de hoofdelijke veroordeling van [X] c.s. tot betaling van een bedrag van € 5.850,-- wegens achterstallige huurpenningen. Dit bedrag is, zo begrijpt het hof, als volgt opgebouwd: € 650,-- aan huur over oktober 2015, € 1.300,-- aan huur over november 2015 en telkens € 1.950,-- aan huur over december 2015 en januari 2016. Het hof begrijpt [appellant] aldus dat deze stelt dat [geïntimeerde sub 3] en [X] weliswaar hebben aangekondigd het gehuurde per 1 oktober 2015 respectievelijk 1 november 2015 te zullen verlaten en dit ook hebben gedaan (en vanaf dat moment geen huur meer te hebben betaald), maar dat de huurovereenkomst pas in januari 2016 is geëindigd doordat [appellant] toen de sleutels van het gehuurde ter hand zijn gesteld. [X] en [geïntimeerde sub 2] hebben ieder over oktober 2015 nog € 650,-- betaald, [geïntimeerde sub 2] over november 2015 nog € 650,--. Over december 2015 en januari 2016 is in het geheel geen huur meer betaald. [X] c.s. zijn hoofdelijk voor de gehele huurprijs aansprakelijk.
3.2.5.In de procedure die heeft geleid tot het vonnis op verzet heeft de kantonrechter de vordering (in conventie) van [X] c.s. tot terugbetaling van de door de oorspronkelijke huurders aan [appellant] betaalde waarborgsom van € 1.950,-- toegewezen ondanks het door [appellant] gedane beroep op verrekening met – onder meer – een vordering wegens achterstallige huurpenningen. Aldus heeft de kantonrechter in die zaak geoordeeld dat [appellant] geen vordering wegens achterstallige huurpenningen (meer) op [X] c.s. heeft. Daartoe heeft hij overwogen:
“5. [X] c.s. stellen nader beargumenterend het volgende. (…) [X] c.s. hebben de huurovereenkomst in overleg met en met goedvinden van [appellant] opgezegd tegen eind november 2015. Daarbij is afgesproken dat de maandelijks verschuldigde huur steeds naar rato met € 650,-- zou worden verminderd zodra [X] , [geïntimeerde sub 2] respectievelijk [geïntimeerde sub 3] de woning tijdens de opzegtermijn zouden verlaten. De laatst vertrekkende huurder, [geïntimeerde sub 2] , heeft de laatste maand huur (november 2015) van toen € 650,-- betaald. Van de door [appellant] gestelde huurachterstand is volgens [X] c.s., gelet op die afspraak, dan ook geen sprake. (…)
7. (…) Niet, althans niet gemotiveerd weersproken[door [appellant] ; hof]
is dat de maandelijks verschuldigde huurprijs na opzegging van de huurovereenkomst zou worden verminderd met een derde, steeds zodra [X] , [geïntimeerde sub 2] , dan wel [geïntimeerde sub 3] niet meer in de woning woonachtig zouden zijn. Het standpunt van [appellant] dat bij het einde van de huurovereenkomst een huurachterstand aanwezig is omdat tot en met november 2015 niet steeds € 1.950,-- aan huur is betaald, kan niet worden gevolgd.”
De kantonrechter heeft dus onder meer geoordeeld dat de huur per 1 december 2015 is geëindigd en dat over oktober 2015 en november 2015 niet meer aan huur behoeft te worden voldaan dan feitelijk door de resterende huurder(s) is betaald.