ECLI:NL:GHAMS:2019:2208

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
200.257.201/01 en 200.257.201/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgang over kinderen na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en omgangsregeling van de kinderen van de vrouw en de man, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De vrouw, verzoekster, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 13 februari 2019, waarin het gezag over de kinderen aan de man is toegewezen. De vrouw verzoekt het hof om het eenhoofdig gezag van de man te vernietigen en haar het gezag over de kinderen toe te kennen, evenals de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar. De man, verweerder, heeft verzocht om een raadsonderzoek naar de gezagsverdeling en de zorgregeling voor de kinderen. Het hof heeft beide partijen in de gelegenheid gesteld om in te stemmen met het verzoek om een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Beide partijen hebben hiermee ingestemd. Het hof heeft besloten om de Raad te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de noodzakelijkheid van wijziging van het gezag, de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot 26 januari 2020, in afwachting van het rapport van de Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civielrecht recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.257.201/01 en 200.257.201/02
Zaaknummer rechtbank: C/15/279803 / FA RK 18-5561
beschikking van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2019 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.S. Dirks te Alkmaar,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. van der Weide te Alkmaar.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar), enkelvoudige kamer voor familiezaken, van 13 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 2 april 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 13 februari 2019 (zaaknummer 200.257.201/01).
Zij heeft tevens verzocht de werking van die beschikking te schorsen (zaaknummer 200.257.201/02).
2.2
Het hof heeft partijen bij brieven van 4 april 2019 bericht dat de procedure in hoger beroep geschikt wordt geacht om de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad) op voorhand te verzoeken een onderzoek in te stellen naar onder andere het gezag over de kinderen en dat het hof voornemens is de behandeling van het schorsingsverzoek op de stukken af te doen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren.
2.3
De man heeft het hof bij faxbericht van 18 april 2019 geïnformeerd in te stemmen met de suggestie reeds thans een raadsonderzoek te gelasten.
2.4
De vrouw heeft het hof bij journaalbericht van 20 mei 2019 laten weten eveneens met de suggestie van het hof in te stemmen.
2.5
De man heeft op 1 mei 2019 een verweerschrift ingediend, tevens houdende een verweer op het schorsingsverzoek van de vrouw.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de vrouw en de man zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [kind 1] , (hierna te noemen: [kind 1] ), [in] 2014, te [geboorteplaats] ;
- [kind 2] , (hierna te noemen: [kind 2] ), [in] 2016, te [geboorteplaats] ;
- [kind 3] , (hierna te noemen: [kind 3] ), [in] 2017, te [geboorteplaats] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
3.2
De man is burger van Bosnië-Herzegovina en de vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit.
3.3.
Bij beschikking van 6 september 2018 heeft de rechtbank bij wege van voorlopige voorziening de kinderen toevertrouwd aan de man en bepaald dat de man bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats B] .
3.4.
Bij de – in zoverre niet bestreden – beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 29 maart 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, bepaald dat het aangehechte en door partijen op 23 december 2018 respectievelijk op 10 januari 2019 getekende ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking en dat het gezag over de kinderen alleen toekomt aan de man. In genoemd ouderschapsplan is onder meer opgenomen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vader en dat de vader de volledige verzorging en opvoeding van de kinderen op zich zal nemen. De beschikking is, wat betreft het eenhoofdig gezag, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen wat betreft de vaststelling van het eenhoofdig gezag van de man en de bekrachtiging van het ouderschapsplan en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
- de vrouw voortaan het eenhoofdig gezag over de kinderen zal uitoefenen;
- de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben;
- de raad wordt belast met een onderzoek waarin wordt onderzocht welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna te noemen: zorgregeling) in het belang van de kinderen wordt geacht.
4.3
De man verzoekt bij tussenbeschikking (zich refererend aan het voorstel van het hof daartoe) de zaak door te verwijzen naar de raad teneinde onderzoek te doen en advies uit te brengen ten aanzien van het ouderlijk gezag over de kinderen, de hoofdverblijfplaats van de kinderen en welke omgangs- of zorgregeling het meest in het belang van de kinderen wordt geacht. Hij verzoekt het hoger beroep van de vrouw ongegrond te verklaren, althans haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met nummer 200.257.201/01
5.1
Gelet op het verzoek van de vrouw een raadsonderzoek te gelasten, heeft het hof partijen voorgesteld reeds thans, vooruitlopend op de mondelinge behandeling, de raad te verzoeken een onderzoek in te stellen. Zoals blijkt uit de hierboven onder 2.3 en 2.4 genoemde berichten hebben beide partijen hiermee ingestemd. Het hof zal de raad daarom verzoeken een onderzoek in te stellen en advies uit te brengen omtrent de volgende vragen:
Ten aanzien van het gezag:
- is wijziging van het gezamenlijk gezag, aldus dat de man dan wel de vrouw zal worden belast met het eenhoofdig gezag, in het belang van de kinderen noodzakelijk?
- zijn er contra-indicaties voor het uitoefenen van gezamenlijk gezag?
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats (voor het geval er sprake zal zijn van gezamenlijk gezag):
- met welke hoofdverblijfplaats is het belang van de kinderen het meest gediend?
Ten aanzien van de zorg- of omgangsregeling tussen de ouder bij wie de kinderen niet hun hoofdverblijfplaats zullen hebben en de kinderen:
- welke mogelijkheden zijn er voor een zorgregeling tussen die ouder en de kinderen?
- zijn er factoren die het contact belemmeren? Zo ja, welke?
- hoe en op welke termijn zijn deze factoren op te heffen?
- hoe dient het contact in het belang van de kinderen vorm gegeven te worden?
De raad wordt verzocht het hof omtrent de resultaten van het onderzoek schriftelijk te rapporteren en te adviseren. In afwachting van het raadsonderzoek zal de behandeling van de zaak pro forma worden aangehouden tot zondag 26 januari 2020. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.
In de zaak met nummer 200.257.201/02
5.2
Op het schorsingsverzoek van de vrouw zal bij afzonderlijke beschikking worden beslist.

6.Beslissing

Het hof:
alvorens verder te beslissen,
in de zaak met nummer 200.257.201/01:
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem, een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de onder 5.1 geformuleerde vragen;
houdt de behandeling van de zaak
pro forma aan tot zondag 26 januari 2020en verzoekt de raad omtrent de resultaten van het onderzoek zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk twee weken vóór deze datum een schriftelijk rapport met advies uit te brengen en aan het hof te doen toekomen;
bepaalt dat de behandeling van de zaak door de meervoudige kamer zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad te bepalen datum, waarvoor partijen, hun advocaten en de raad zullen worden opgeroepen;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de zaak met nummer 200.257.201/02:
bepaalt dat de meervoudige kamer bij afzonderlijke beschikking op het schorsingsverzoek zal beslissen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 25 juni 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.