Grief IV in principaal appel gaat over de door [erfgenaam B] gestelde onrechtmatige onttrekkingen aan het vermogen van de moeder door [erfgenaam A] . Ook grief II in incidenteel appel gaat hierover. De rechtbank heeft in het eindvonnis verklaard voor recht dat de onrechtmatige onttrekkingen door [erfgenaam A] tot een bedrag van € 92.424,35 als schuld van [erfgenaam A] aan de nalatenschap dienen te worden aangemerkt, dat [erfgenaam A] dit bedrag aan de nalatenschap is verschuldigd en dat dit op zijn aandeel in de nalatenschap dient te worden toegerekend op de voet van artikel 4:228 lid 1 BW. [erfgenaam B] heeft in eerste aanleg zijn eis bij akte van 22 juli 2015 met deze vordering vermeerderd. [erfgenaam A] heeft in eerste aanleg niet geantwoord op deze vermeerdering van eis. Op de rol van 8 augustus 2015 is door de rechtbank aan hem akte niet-dienen verleend. Deze gang van zaken heeft tot gevolg gehad dat de rechtbank deze vordering van [erfgenaam B] als onweersproken heeft toegewezen.
In grief IV reageert [erfgenaam A] op de stellingen van [erfgenaam B] als vervat in voornoemde akte. [erfgenaam A] ontkent dat hij onrechtmatige onttrekkingen aan het vermogen van de moeder heeft gedaan. Hij stelt dat hij in beginsel niet gehouden is rekening en verantwoording ten opzichte van [erfgenaam B] af te leggen. [erfgenaam A] stelt voorts dat hij in de periode 2008-2013 wekelijks een paar honderd euro per maand voor de moeder pinde. Daarvan werden betaald de hondenuitlaatservice [N] € 40,- per week, [N] jr. € 35,- per week (twee maal per dag, vijf dagen in de week), [S] € 20,- per week (weekend). [N] sr. kwam als de hond in de kamer zijn behoefte had gedaan om alles op te ruimen, ook op tijdstippen dat de hond niet moest worden uitgelaten. Na het overlijden van de hond heeft hij daarvoor € 1.000,- van de moeder gekregen, [erfgenaam A] heeft dit bedrag voor de moeder gepind. Ook de werkster – [M] – werd regelmatig van de cash opnamen betaald, € 40,- of soms meer per week. De totale uitgaven van uitlaatservice en werkster bedragen daarmee € 135,- per week, op maandbasis circa € 540,-. Daarnaast werden de schoonheidsspecialiste en de pedicure elke zes weken betaald, [erfgenaam A] heeft als bewijs daarvan als productie 12 bij memorie van grieven een aantal kwitanties overgelegd, alsmede als productie 13 een rekening van het restaurant van [wooncomplex] ( [naam restaurant] ), waarvan [erfgenaam A] een hele stapel heeft. [erfgenaam A] nam twee maal per jaar tussen de € 1.000,- en € 1.500,- op. Die opnames waren voor boodschappen die [erfgenaam A] voor erflaatster deed en voorschoot, circa € 50,- per week. Ook werd door [erfgenaam A] of [M] kleding en schoeisel voor de moeder gekocht, hetgeen werd voorgeschoten en terugbetaald.
[erfgenaam A] erkent dat hij in 2008 vier maal € 5.000,- van de rekening van de moeder heeft opgenomen. De moeder was laaiend dat [erfgenaam B] haar had bestolen. Zij wilde dit enigszins rechttrekken door [erfgenaam A] deze bedragen te schenken. [erfgenaam A] biedt van die stelling bewijs aan. Wanneer een bedrag van € 20.000,- wordt afgetrokken van het totaal bedrag van € 26.850,-, dan resteert een bedrag van € 6.850,- aan opnames op jaarbasis, of wel € 570,- per maand in 2008. Gezien de kosten van de boodschappen, hondenuitlaatservice, pedicure etc. is dit niet buitensporig, aldus [erfgenaam A] .
Ook de opnames in 2009 (€ 833,- per maand) en die in 2010 waren niet buitensporig. In 2012 heeft de moeder opnieuw een bedrag van € 5.000,- aan hem geschonken, aldus [erfgenaam A] . De moeder verhuisde in dat jaar naar de [instelling] . Deze instelling verzuimde zes maanden huur te innen, bij elkaar een bedrag van € 5.400,-. Omdat [erfgenaam A] zo veel inspanning had verricht in verband met de achterstallige termijnen, schonk de moeder hem dit bedrag.
Alle opnames zijn gedaan ten bate van de moeder, op de gestelde schenkingen na, zo begrijpt het hof de stellingen van [erfgenaam A] .
Op 18 januari 2005 is een bedrag van € 1.207,- van de rekening van de moeder aan [erfgenaam A] overgemaakt en op 9 juni 2005 een bedrag van € 800,-. Deze bedragen waren schenkingen van de moeder voor de aanschaf van een ketel en een nieuwe tafel volgens [erfgenaam A] .
In 2005 deed [erfgenaam A] ook al boodschappen voor de moeder met bankpas [nummer] , in totaal gaat het om een bedrag van € 3.500,- dat [erfgenaam A] voorschoot en op deze manier terug kreeg van de moeder.
Op 22 december 2004 is er een opname geweest van € 11.750,- voor de nieuwe inrichting van de flat van de moeder in [wooncomplex] . [erfgenaam A] heeft deze kosten voorgeschoten en op deze wijze terug gekregen. [erfgenaam A] heeft als productie 14 een factuur van De Ruijter Meubel overgelegd tot een bedrag van € 4.000,-. Verder heeft hij als productie 15 een verklaring overgelegd van mevrouw [Z] , waarin zij verklaart dat [erfgenaam A] alle kosten van de inrichting heeft voorgeschoten. Ook op dit punt biedt [erfgenaam A] bewijs aan.
De opname van € 6.000,- op 12 januari 2005 betreft schenkingen van de moeder uit de verkoopopbrengst van haar woning aan [erfgenaam B] , diens vrouw, [erfgenaam A] , diens vriendin (ieder € 1.250,-) en de zoon van [erfgenaam B] (€ 1.000,-). [erfgenaam A] biedt ook hiervan bewijs aan.
[erfgenaam B] betwist het door [erfgenaam A] gestelde gemotiveerd. Volgens hem is de hond al in 2006 overleden, hij betwist de schenkingen aan [erfgenaam A] nu de moeder in die periode al dement was en volgens hem heeft [erfgenaam A] verzuimd het door hem gestelde te onderbouwen met verificatoire bescheiden. [erfgenaam B] erkent wel dat het bedrag van € 6.000,- dat op 12 januari 2005 werd opgenomen, is besteed zoals [erfgenaam A] stelt.