ECLI:NL:GHAMS:2019:2184

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
23-002188-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de handel in producten van beschermde diersoorten in strijd met de CITES-verordening

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 maart 2017 tot en met 13 juni 2017 in Amsterdam handelde in strijd met de Regeling natuurbescherming door producten van beschermde diersoorten, zoals python en krokodil, te verhandelen zonder de vereiste vergunningen. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken van de rechtbank. Het hof heeft de eerdere vrijspraak vernietigd en geoordeeld dat de verdachte wel degelijk schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 15.000, waarvan € 10.000 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de draagkracht van de verdachte. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van bedreigde diersoorten en de naleving van de wetgeving omtrent de handel in deze producten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002188-18
datum uitspraak: 28 juni 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 6 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-994031-18 tegen
[verdachte]
[adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de vertegenwoordiger van de verdachte naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem is ten laste gelegd,
kort gezegd, onder het hoofdje Controle 8 maart 2016, twaalfde en dertiende gedachtestreepje, voor wat betreft 3 (van de 17) paar schoenen en 1 paar laarzen van de huid van een krokodil, alsmede van onder het hoofdje Controle 13 juni 2017, voor wat betreft alle daar genoemde producten. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv, staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met 13 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, heeft gehandeld in strijd met een bij de Regeling natuurbescherming aangewezen voorschrift(en) van (een) EU-verordening(en), te weten artikel 4 en/of artikel 8 van de Basisverordening (EG) nummer 338/97, en/of heeft gehandeld in strijd met (een) ter uitvoering van Basisverordening (EG) nummer 338/97 gestelde regel, te weten artikel 3.24 van het Besluit natuurbescherming, door, al dan niet opzettelijk, (producten van) specimen van de in bijlage B bij deze Verordening genoemde soorten, te weten:
(Controle 8 maart 2017)
-28, althans één of meer, broeken, en/of
-33, althans één of meer, jassen, en/of
-1 vest, en/of -2, althans één of meer, riemen, en/of
-2, althans één of meer, T-shirts, en/of
-2, althans één of meer, sleutelhangers, en/of
-4, althans één of meer, tassen, en/of
-3, althans één of meer, portemonnees, en/of
-3, althans één of meer, rokken, en/of
-3, althans één of meer, jurken, en/of
-31, althans één of meer, paar schoenen,
vervaardigd van/voorzien van de huid van de python en/of de anaconda (Python spp., Python reticulatus en/of Python Eunectes spp.), en/of
-14, althans één of meer, paar schoenen, en/of
-3, althans één of meer, riemen,
vervaardigd van/voorzien van de huid van een krokodil (Crocodylia spp.), in elk geval dieren en/of producten van dieren behorende tot een beschermde uitheemse diersoort,
te verwerven voor commerciële doeleinden en/of ten toon te stellen voor commerciële doeleinden en/of met het oog op verkoop in bezit te hebben en/of te vervoeren met het oog op verkoop en/of onder zich te hebben
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bespreking van een verweer

De vertegenwoordiger van de verdachte heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet voldoende heeft aangetoond dat de tenlastegelegde feiten opzettelijk zijn gepleegd door de verdachte. Uit het dossier en de factsheets is volgens de vertegenwoordiger van de verdachte op te maken dat alle certificaten die Karmaloog in bezit heeft van huiden of producten die zijn gekocht, de EU zijn ingevoerd conform de Wet Natuurbescherming.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van artikel 8, eerste lid en vijfde lid van de Basisverordening EG nr. 338/97, is het verboden het tentoonstellen voor commerciële doeleinden van specimens van de in bijlage B genoemde soorten, waar de python, de anaconda en de krokodil worden genoemd, tenzij ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat is aangetoond dat die specimens verkregen werden en daarin werden binnengebracht overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van de wilde flora en fauna.
Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte voldoende heeft aangetoond dat de tenlastegelegde specimens verkregen zijn overeenkomstig de geldende wetgeving. Het is immers niet duidelijk geworden dat de producten die in de tenlastelegging zijn genoemd, zijn gemaakt van de huiden waarvoor de verdachte een certificaat in bezit had.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 8 maart 2017 te Amsterdam, heeft gehandeld in strijd met een bij de Regeling natuurbescherming aangewezen voorschriften van een EU-verordening, te weten artikel 8 van de Basisverordening (EG) nummer 338/97, en heeft gehandeld in strijd met een ter uitvoering van Basisverordening (EG) nummer 338/97 gestelde regel, te weten artikel 3.24 van het Besluit natuurbescherming, door, opzettelijk, producten van specimen van de in bijlage B bij deze Verordening genoemde soorten, te weten:
(Controle 8 maart 2017)
-28 broeken, en
-33 jassen, en
-1 vest, en
-2 riemen, en
-2 T-shirts, en
-2 sleutelhangers, en
-4 tassen, en
-3 portemonnees, en
-3 rokken, en
-3 jurken, en
-31 paar schoenen,
vervaardigd van/voorzien van de huid van de python of de anaconda (Python spp., Python reticulatus en/of Python Eunectes spp.), en
-14 paar schoenen, en
-3 riemen,
vervaardigd van/voorzien van de huid van een krokodil (Crocodylia spp.),
ten toon te stellen voor commerciële doeleinden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 3.37 Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De economische kamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 25.000, waarvan € 10.000 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in zijn bezit hebben van een omvangrijke hoeveelheid broeken, jassen, riemen, T-shirts, sleutelhangers, tassen, portemonnees, rokken, jurken en schoenen gemaakt van python, anaconda en krokodil. Dit zijn beschermde bedreigde uitheemse diersoorten. Met uitsterven bedreigde diersoorten dienen effectief beschermd te worden om de natuurlijke soortenrijkdom in stand te houden. Het CITES-verdrag en de daarop berustende Europese en Nederlandse wet- en regelgeving beogen een gerechtvaardigde balans te vinden tussen het beschermen en de rechtmatige handel in en duurzame exploitatie van dierlijke producten van deze diersoorten. Dat gebeurt ten dele door een strikt administratief regime, waarmee de traceerbaarheid van specimen moet worden verzekerd. De verdachte heeft onvoldoende oog gehad voor de wettelijke maatregelen ter regulering van de handel in producten van bedreigde diersoorten. Dit rekent het hof de verdachte aan.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vertegenwoordiger van de verdachte ervan blijk gegeven het laakbare van het handelen in te zien en heeft hij verklaard dat de administratie van de verdachte nu op orde is. De verdachte heeft reeds een flinke schadepost gehad, want een groot aantal waardevolle goederen is vernietigd. Strafoplegging is aangewezen teneinde te laten blijken dat de handelswijze van verdachte niet juist is geweest, maar het hof acht, alles afwegende een lagere geldboete dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is geëist, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikelen 3.37 en 3.38 van de Wet natuurbescherming, artikel 3.24 van het Besluit natuurbescherming, 3.14 van de Regeling natuurbescherming en artikel 8 Basisverordening EG nr. 338/97.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de beslissing tot vrijspraak van het tenlastegelegde ter zake van de onder het hoofdje Controle 8 maart 2017, twaalfde en dertiende gedachtestreepje bedoelde 3 paar schoenen en 1 paar laarzen van de huid van een krokodil, alsmede alle onder het hoofdje Controle 13 juni 2017 genoemde producten.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro).
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 10.000,00 (tienduizend euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. N.A. Schimmel en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van
mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 juni 2019.
[…]