In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een rechtspersoon, was eerder veroordeeld tot het deponeren van de jaarrekening over het boekjaar 2013 binnen een termijn van drie maanden, maar heeft hieraan niet voldaan. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 16 maart 2018, waarin deze verplichting was opgelegd. Tijdens de zitting op 14 juni 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de opgelegde maatregel ex artikel 8 onder c van de Wet op de economische delicten, door de jaarrekening niet tijdig te deponeren. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. Tevens is de verdachte verplicht om de jaarrekening alsnog binnen drie maanden na onherroepelijk worden van het vonnis te deponeren. Het hof heeft de ernst van de zaak en de omstandigheden waaronder het feit is begaan in overweging genomen, evenals de rol van de verdachte als feitelijk leidinggever van de rechtspersoon.