ECLI:NL:GHAMS:2019:2178

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
23-000405-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne en afwijzing van voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in de Dominicaanse Republiek en thans gedetineerd, was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van bijna 1300 gram cocaïne op 10 december 2018 te Schiphol. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, maar de verdachte verzocht om een deels voorwaardelijke straf, rekening houdend met haar persoonlijke omstandigheden, waaronder haar zwangerschap en de geboorte van haar dochter in detentie.

Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een ernstig feit, waarbij het gebruik van harddrugs schadelijke gevolgen kan hebben voor de gezondheid van gebruikers en bijdraagt aan de criminaliteit. De verdachte had zich enkel laten leiden door financieel gewin, wat het hof zwaar aanrekende, vooral gezien haar zwangerschap.

Uiteindelijk heeft het hof besloten het vonnis van de politierechter te vernietigen en de verdachte opnieuw te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden. Het hof oordeelde dat een lichtere straf niet recht deed aan de ernst van het bewezen verklaarde feit en dat er geen reden was om af te wijken van de oriëntatiepunten voor straftoemeting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000405-19
datum uitspraak: 25 juni 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-252940-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek) op [geboortedag] 1994,
thans gedetineerd in P.I.V. HvB Nieuwersluis te Nieuwersluis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juni 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 10 december 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 10 december 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter is opgelegd.
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf meer dan de politierechter rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft het delict begaan toen zij zwanger was. Twee maanden geleden is zij in de penitentiaire inrichting bevallen van een gezonde dochter. De verdachte realiseert zich welk risico zij en haar dochter hebben gelopen en heeft haar lesje geleerd. Zij wil graag naar haar moeder in Spanje. Verder betreft het een jonge vrouw, die in veel opzichten nog een meisje is, en bestaat de reële mogelijkheid dat de directeur van de penitentiaire inrichting het na ommekomst van zes maanden gevangenisstraf niet langer toestaat dat de baby bij haar moeder verblijft. De raadsman heeft verzocht, nu de verdachte inmiddels zes maanden in detentie heeft doorgebracht, uit coulance een eventueel op te leggen resterend deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het invoeren van bijna 1300 gram cocaïne. Het gebruik van deze harddrugs kan schadelijke gevolgen meebrengen voor de gezondheid van gebruikers en de financiering ervan kan gepaard gaan met diverse vormen van overlast gevende criminaliteit. Door haar handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van het criminele circuit waarin deze harddrugs rouleren.
Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals deze voor zaken als de onderhavige zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, is bij invoer van een hoeveelheid cocaïne van tussen de 1000 en 1500 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 tot 12 maanden geïndiceerd. Het hof ziet in hetgeen de raadsman en de verdachte hebben aangevoerd geen reden om hiervan af te wijken.
De verdachte heeft zich puur met het oog op geldelijk gewin schuldig gemaakt aan een ernstig feit. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat haar zwangerschap voor de verdachte kennelijk geen belemmering heeft gevormd bewust dit geldelijk gewin te verkiezen boven haar eigen gezondheid en die van haar toen nog ongeboren kind. Het hof realiseert zich bij het opleggen van de hierna te noemen gevangenisstraf dat de verdachte nog enige tijd gedetineerd zal zijn. Een lichtere straf doet uit het oogpunt van generale en speciale preventie echter geen recht aan het bewezenverklaarde, terwijl ook niet kan worden volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals de raadsman heeft verzocht.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. C.N. Dalebout en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr.
L.A. Dilling, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juni 2019.