ECLI:NL:GHAMS:2019:2104

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
200.258.772/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot het gelasten van een enquête naar het beleid en de gang van zaken van Interhal Group B.V.

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 24 juni 2019 uitspraak gedaan in het verzoek van Fondamento B.V. tot het gelasten van een enquête naar het beleid en de gang van zaken van Interhal Group B.V. Fondamento, de verzoekster, heeft aangevoerd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken binnen Interhal Group, en heeft verzocht om onmiddellijke voorzieningen. De Ondernemingskamer heeft het verzoek behandeld tijdens een openbare zitting op 13 mei 2019, waar de advocaten van de betrokken partijen hun standpunten hebben toegelicht.

Fondamento heeft onder andere gesteld dat de raad van commissarissen gebrekkig toezicht houdt en dat er twijfels zijn over de integriteit van de commissarissen. Interhal Group heeft hiertegen verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van een onjuist beleid. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat de raad van commissarissen rechtsgeldig is benoemd en dat er geen gegronde redenen zijn om aan het functioneren van de raad te twijfelen. De Ondernemingskamer heeft ook geoordeeld dat de beëindiging van de managementovereenkomst met Fondamento niet in strijd was met de vennootschappelijke redelijkheid en billijkheid.

Uiteindelijk heeft de Ondernemingskamer het verzoek van Fondamento afgewezen en haar veroordeeld in de kosten van het geding. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze uitspraak benadrukt het belang van de governance en de rol van de raad van commissarissen in vennootschappen, evenals de noodzaak voor aandeelhouders om gegronde redenen aan te voeren voor hun verzoeken.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.258.772/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 24 juni 2019
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FONDAMENTO B.V.,
gevestigd te Almere,
VERZOEKSTER,
advocaat:
mr. L.C.L. Bults, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERHAL GROUP B.V.,
gevestigd te Breda,
VERWEERSTER,
advocaten:
mr. T.S. Jansenen
mr. A. Spaargaren, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ANTEA SATELLIET VIII-2 B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
BELANGHEBBENDE,
advocaten:
mr. T.S. Jansenen
mr. A. Spaargaren, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GASTROBORG B.V.,
gevestigd te Teteringen,
BELANGHEBBENDE,
verschenen bij haar bestuurder [A] ,
e n t e g e n

3 [A] ,

wonende te [....] ,
4.
[B],
wonende te [....] ,
5.
[C],
wonende te [....] ,
6.
[D],
wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
in persoon verschenen.

1.Het verloop van het geding

1.1
In het vervolg zullen partijen en belanghebbenden (ook) als volgt worden aangeduid:
  • verzoekster als Fondamento;
  • verweerster als Interhal Group;
  • belanghebbenden ieder afzonderlijk als Antea, Gastroborg, [A] , [B] , [C] en [D] ;
  • [B] , [C] en [D] gezamenlijk als de raad van commissarissen.
1.2
Fondamento heeft bij op 2 mei 2019 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Interhal Group over de periode vanaf november 2017. Daarbij heeft zij tevens verzocht – zakelijk weergegeven – bij wijze van onmiddellijke voorzieningen voor de duur van het geding:
een bestuurder van Interhal Group te benoemen;
de bevoegdheden van de (vermeende) raad van commissarissen te schorsen;
het bestuursbesluit en de goedkeurende besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders en de raad van commissarissen tot beëindiging van de managementovereenkomst tussen Interhal Group enerzijds en Fondamento en [E] anderzijds te schorsen;
Interhal Group en Antea te verbieden aanspraak te maken op overdracht van de door Fondamento gehouden aandelen in Interhal Group alsmede de rechten die daarmee samenhangen,
dan wel een andere voorziening te treffen die de Ondernemingskamer juist acht, alsmede om Interhal Group te veroordelen in de kosten van het geding.
1.3
Interhal Group heeft bij op 9 mei 2019 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht Fondamento niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen en Fondamento te veroordelen in de kosten van het geding, uitvoerbaar bij voorraad.
1.4
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 13 mei 2019. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde – aantekeningen en onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij gezonden nadere producties. Tegen de door mr. Bults op 12 mei 2019 ingediende productie 30 heeft mr. Jansen bezwaar gemaakt. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt. Fondamento heeft daarbij de gronden van haar verzoek verminderd, in die zin dat zij haar stelling dat de raad van commissarissen niet rechtsgeldig is benoemd, heeft ingetrokken.

2.De feiten

2.1
Interhal Group is op 2 mei 2018 opgericht. De aandelen in Interhal Group worden thans gehouden door Antea (50%), Gastroborg (30%) en Fondamento (20%). [A] is enig bestuurder van Interhal Group.
2.2
[E] (hierna: [E] ) is enig bestuurder en enig aandeelhouder van Fondamento.
2.3
[A] is enig bestuurder en enig aandeelhouder van Gastroborg.
2.4
Indirect bestuurder van Antea is [F] .
2.5
Interhal Group drijft, via een aantal (klein)dochtervennootschappen, een onderneming die zich bezig houdt met in- en verkoop van non-food keukenbenodigdheden.
2.6
In januari 2009 heeft Gastroborg alle aandelen in Interhal Holding B.V. (hierna: Interhal Holding) verkregen.
2.7
[E] is sinds 1984 werkzaam in de handel in huishoudelijke artikelen, koken en tafelen, eerst als werknemer en vanaf 2004 als mede-eigenaar van La Cucina Import B.V. In 2014 heeft [E] zijn aandelen in La Cucina Import B.V. aan zijn medeaandeelhouder verkocht waarna hij als gevolg van een relatie- en concurrentiebeding gedurende drie jaar niet in dezelfde branche werkzaam is geweest.
2.8
In 2017 is tussen [A] en [E] gesproken over een vorm van samenwerking waarbij ieder 50% van de aandelen in Interhal Holding zou gaan houden. Deze wijze van samenwerking is niet tot stand gekomen, waarna Antea in beeld is gekomen.
2.9
Op 9 maart 2018 is tussen Antea, Gastroborg, [A] , Fondamento, [E] en Interhal Holding een intentieverklaring ondertekend, gericht op een transactie die kort gezegd inhoudt dat de op te richten vennootschap Interhal Group alle aandelen verwerft in Interhal Holding en dat de aandelen in Interhal Holding in de hierboven in 2.1 genoemde verhouding zullen worden gehouden door Antea, Gastroborg en Fondamento.
2.1
Ter uitvoering van de gemaakte afspraken heeft Antea op 2 mei 2018 Interhal Group opgericht. Op 8 mei 2018 heeft Interhal Group alle aandelen in Interhal Holding verworven en hebben Gastroborg en Fondamento respectievelijk 30 en 20% van de aandelen in Interhal Group verworven. Fondamento heeft € 630.000 betaald voor haar aandelenbelang van 20% in Interhal Group.
2.11
Eveneens op 8 mei 2019 zijn Antea, Gastroborg, Fondamento, [A] en [E] een participatie- en aandeelhoudersovereenkomst (hierna PAO te noemen) aangegaan. Deze overeenkomst luidt, voor zover hier van belang:
Artikel 6 Het Bestuur
(…)
6.2.
Het Bestuur zal bestaan uit [A] (…). [E] zal onderdeel vormen van het management team en de titel ‘commercieel directeur’ krijgen. (…) Gastroborg en [E] zullen de werkzaamheden ten behoeve van de Vennootschap verrichten, onder de voorwaarden als opgenomen in de Managementovereenkomsten.
(…)
Artikel 7 De RvC
7.1
De statuten van de Vennootschap zullen voorzien in de installatie van een raad van commissarissen (“RvC”). De RvC zal bestaan uit drie leden. De leden zullen worden benoemd door de AV. Twee leden zullen worden benoemd op voordracht van Antea en één lid op voordracht van Gastroborg. De leden van de RvC zullen gezamenlijk één van hen als voorzitter aanwijzen.
7.2
Voorafgaand aan de voordracht en/of benoeming van de commissarissen, zullen Aandeelhouders in overleg treden over de te benoemen commissarissen en hun honorering. De Managers en Antea zullen gezamenlijk een profielschets van de leden van de RvC opstellen.
(…)
Artikel 17 Betrokkenheid Manager
17.1
Indien zich ten aanzien van een Manager en/of een Management Holding één of meerdere van de navolgende omstandigheden (de “Oorzaak”) voordoen, zal de betreffende (aan die Manager gelieerde) Management Holding verplicht zijn (de “Aanbiedingsplicht”) om de door haar gehouden Aandelen binnen 2 (twee) maanden na het zich voordoen van de Oorzaak onherroepelijk ter verkoop aan te bieden – en, voor zover dat aanbod wordt geaccepteerd, geleverd te hebben – aan Antea:
a. (…)
b. de opzegging of beëindiging (ongeacht door wie) van de betreffende Managementovereenkomst;
(...)
Good leaver
17.6
Indien het een aanbiedingsplicht betreft als omschreven in Artikel 17.1 om andere redenen dan hiervoor onder Artikel 17.2 (Bad Leaver) of Artikel 17.4 of 17.5 (Early Leaver) omschreven zal de koopprijs van Aangeboden Aandelen, voor zover niet binnen 30 (dertig) dagen na het ontstaan van de Aanbiedingsplicht anders is overeengekomen, gelijk zijn aan de Marktwaarde van de Aangeboden Aandelen. (…)
17.7
Indien sprake is van (…) opzegging (…) als gevolg waarvan de desbetreffende Manager en Management Holding Aandelen moet aanbieden ingevolge het bepaalde in dit Artikel 17, zal het moment van opzegging gelden als het moment van ontstaan van de Oorzaak. Antea gerechtigd is te kiezen per welk moment de Marktwaarde van de Aangeboden Aandelen zal worden bepaald, het moment van het ontstaan van de Oorzaak of het moment waarop de Aandelen daadwerkelijk worden aangeboden.
(…)
17.13
Indien de Management Holding/Manager de redelijkheid van de door Antea vastgestelde Marktwaarde van de Aangeboden Aandelen betwist, zal aanbieding en levering van de Aandelen desalniettemin plaatsvinden overeenkomstig het bepaalde in dit Artikel 17 voor een koopprijs op basis van de door Antea bepaalde Marktwaarde, en zal Management Holding kunnen verlangen dat de Marktwaarde na de levering alsnog door een gezamenlijk aan te wijzen onafhankelijke externe deskundigen wordt bepaald. (…) Indien de door de deskundige vastgestelde Marktwaarde van de Aangeboden Aandelen hoger is dan de door Antea vastgestelde Marktwaarde heeft Antea het recht om:
a. de Aangeboden Aandelen aan de betreffende Management Holding/Manager terug te verkopen (…); of
b. (…) het verschil tussen de door de deskundige vastgestelde Marktwaarde en de door Antea vastgestelde Marktwaarde [te] (…) betalen aan Management Holding/Manager.
Artikel 23 Boete
23.1
Bij niet naleving van de in (…) Artikel 17 (Betrokkenheid Manager) (…) van deze Overeenkomst opgenomen verplichting(en), verbeuren degenen op wie zij rusten aan degene te wiens behoeve de verplichting(en) zijn geformuleerd een boete van EUR 250.000 (…) per geconstateerde overtreding, te vermeerderen met EUR 10.000 (…) per dag dat zodanige overtreding na kennisgeving (overeenkomstig Artikel 26.1) daarvan voortduurt, één en ander onverminderd de verplichting van betrokkenen tot volledige en integrale vergoeding aan degenen te wiens behoeve de verplichting(en) zijn geformuleerd van alle uit dien hoofde door laatstgenoemde geleden of te lijden schade, indien en voor zover die schade het totaal aan verbeurde boete(s) overschrijdt.
2.12
Op 8 mei 2018 zijn [E] en Fondamento voorts een managementovereenkomst met Interhal Group aangegaan. [A] en Gastroborg zijn op die datum een soortgelijke managementovereenkomst met Interhal Group aangegaan. De overeenkomst luidt, voor zover hier van belang:
2.4.
Manager[ [E] ]
zal gerechtigd zijn de titel “Commercieel Directeur” te gebruiken in contacten met derde partijen met dien verstande dat het gebruik van deze titel op geen enkele wijze een arbeidsrelatie impliceert tussen de Vennootschap en de Manager. Volledigheidshalve erkennen partijen dat (..) dit uitsluitend een titulair directeurschap betreft. Manager is derhalve niet benoemd als statutair directeur van de Vennootschap.
4.1.
Partijen zijn, met inachtneming van de bepalingen in de PAO, gerechtigd deze overeenkomst tussentijds zonder opgave van redenen en zonder rechterlijke tussenkomst te beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van 2 maanden gerekend vanaf de dag van opzegging. Beëindiging dient schriftelijk te geschieden.
2.13
Bij besluit van 11 juli 2018 heeft de algemene vergadering van Interhal Group met algemene stemmen, waarbij alle aandeelhouders aanwezig waren, onder meer besloten:

1. Tot benoeming van de heren [D] , [C] en [B] als lid van de raad van commissarissen voor een eerste termijn van vier jaar, effectief per heden.
2.14
Over het functioneren van [E] als commercieel directeur bestaat tussen partijen verschil van mening. Vast staat dat de resultaten van de onderneming zijn achtergebleven bij de verwachtingen, dat zich problemen hebben voorgedaan in de samenwerking tussen [E] en [A] en dat [E] tijdens een beurs in Frankfurt van 8 tot en met 12 februari 2019 aanvaringen heeft gehad met enkele accountmanagers.
2.15
Na de beurs heeft [E] op zijn verzoek gesproken met de commissarissen [D] en [B] . Op 27 februari 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [A] en (twee leden van) de raad van commissarissen. Op 4 maart 2019 heeft de raad van commissarissen aan [A] onder meer geschreven:
“Als RvC betreuren wij de ontstane situatie en moeten helaas constateren dat dhr. [E] duidelijk een andere invulling en taakomschrijving ziet van zijn functie dan de directie en RvC van Interhal Group B.V.
Wij menen dan ook alles in overweging nemende dat de karakters tussen u beiden teveel afwijken en wij zien geen oplossing om uit deze impasse te komen anders dan afscheid te nemen van dhr. [E] . Zijn aanwezigheid zorgt voor teveel onrust binnen de organisatie en hij lijkt niet de juiste man op de juiste plek te zijn. Interhal Group BV heeft behoefte aan een echte sales man of vrouw die nieuwe klanten kan binnenhalen en de ambitieuze groeidoelstellingen kan realiseren. De RvC adviseert de directie van Interhal Group BV dan ook om de managementovereenkomst met Fondamento BV te beëindigen en rust en duidelijkheid te brengen in de organisatie.”
2.16
Op 13 maart 2019 heeft tussen [A] en [E] een kort gesprek plaatsgevonden. Over de inhoud van dit gesprek verschillen partijen deels van mening. Vast staat dat partijen hebben gesproken over het advies van de raad van commissarissen en het voornemen van [A] uitvoering te geven aan dit advies. [A] heeft een gespreksverslag opgesteld van het gesprek. Dit verslag is niet aan [E] toegezonden.
2.17
Eveneens op 13 maart 2019 heeft Interhal Group de aandeelhouders, waaronder Fondamento, opgeroepen voor een algemene vergadering op 22 maart 2019, met als agendapunt de beëindiging van de managementovereenkomst met Fondamento. Na ontvangst van de uitnodiging door [E] is er tussen [E] en [A] nog contact geweest over de beëindiging van de managementovereenkomst.
2.18
Tijdens de algemene vergadering van Interhal Group op 22 maart 2019 is het voorstel tot beëindiging van de managementovereenkomst van Fondamento met algemene stemmen aangenomen. Fondamento was niet aanwezig. Diezelfde dag heeft de raad van commissarissen het bestuursbesluit tot beëindiging van de managementovereenkomst met Fondamento goedgekeurd.
2.19
Bij brief van 22 maart 2019 heeft Interhal Group de managementovereenkomst met Fondamento opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden, derhalve tegen 23 mei 2019.
2.2
Bij e-mail van 27 maart 2019 heeft Antea aanspraak gemaakt op de door Fondamento in Interhal Group gehouden aandelen, conform artikel 17 van de PAO. Antea heeft daarbij als discussiestuk een berekening overgelegd waaruit volgt dat de marktwaarde van de aandelen negatief is.
2.21
Begin april 2019 heeft een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen de financieel adviseur van Fondamento en Antea. Tussen Fondamento en Antea is geen overeenstemming bereikt over de prijs van de aandelen.
2.22
Fondamento heeft bij brief van 16 april 2019 haar bezwaren tegen het beleid en de gang van zaken van Interhal Group kenbaar gemaakt en informatie en stukken opgevraagd over (het bestaan van) de raad van commissarissen van Interhal Group.
2.23
Bij brief van 23 april 2019 heeft [A] namens Interhal Group de bezwaren van Fondamento verworpen. Daarbij heeft [A] gesteld:
“Het moge duidelijk zijn dat Interhal niet zal ingaan op uw verzoek in uw brief van 16 april 2019 tot het verstrekken van de door u gevraagde documenten.”

3.De gronden van de beslissing

3.1
Fondamento heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Interhal Group en dat gelet op de toestand van de vennootschap onmiddellijke voorzieningen getroffen dienen te worden. Ter toelichting heeft Fondamento – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht:
Het toezicht door de raad van commissarissen is gebrekkig in het bijzonder omdat [C] verbonden is aan Antea, als gevolg waarvan twijfelachtig is of hij als commissaris de belangen van Interhal Group bewaakt op een wijze die van een integer en onbevooroordeeld commissaris mag worden verwacht.
Interhal Group weigert informatie te verstrekken over de besluitvorming en het goedkeuringsproces binnen de raad van commissarissen als gevolg waarvan Fondamento niet kan nagaan of de raad van commissarissen adequaat toezicht houdt op het scheiden van tegenstrijdige belangen.
De wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 17.7 van de PAO, op grond waarvan Fondamento verplicht is de door haar gehouden aandelen in Interhal Group aan Antea aan te bieden, is strijdig met de vennootschappelijke redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW.
De wettelijke en statutaire regels over besluitvorming en governance zijn niet in acht genomen.
Ter zitting heeft Fondamento daaraan nog toegevoegd dat Interhal Group ten onrechte haar retaildivisie verwaarloost en dat zij weigert mee te werken aan het vormen van beleid voor die divisie.
3.2
Interhal Group heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De Ondernemingskamer zal hieronder waar nodig op dit verweer ingaan.
3.3
De Ondernemingskamer verwerpt het bezwaar van Interhal Group en Antea tegen productie 30 van Fondamento. Die productie is weliswaar na de daarvoor gestelde termijn toegezonden, maar bestaat slechts uit een WhatsApp bericht van [A] aan [E] en de reactie daarop van [E] , tezamen nog geen 30 woorden. Interhal Group en Antea zijn ter zitting verschenen, hebben daar, gelet op deze beperkte omvang, kunnen reageren op de inhoud ervan en zijn daarom niet in hun belang geschaad door de late toezending van deze productie. Wel laat de Ondernemingskamer de door Fondamento pas ter zitting verwoorde grond (zie 3.1, slot), waartegen Interhal Group eveneens bezwaar heeft gemaakt, als strijdig met een goede procesorde buiten beschouwing.
3.4
Aan haar in 3.1 a genoemde bezwaar heeft Fondamento ten grondslag gelegd dat [C] tevens commissaris is bij Lifehammer Holding, een voormalige participatie van Antea en bij Antea Participaties Fonds VII B.V. Interhal Group heeft daartegenover aangevoerd dat geen aanleiding of reden bestaat om te veronderstellen dat [C] vanwege de gestelde relatie met Antea zich in zijn handelen niet naar het belang van Interhal heeft gericht of zal richten.
3.5
Naar het oordeel van de Ondernemingskamer zijn de door Fondamento genoemde andere commissariaten van [C] op zich zelf geen reden om te veronderstellen dat [C] niet in staat is het belang van Interhal Group en haar onderneming te bewaken op een wijze die van een integer en onbevooroordeeld commissaris mag worden verwacht. Andere feiten en omstandigheden die wel gegronde redenen zouden opleveren voor twijfel aan het functioneren van de raad van commissarissen of individuele leden daarvan zijn niet naar voren gebracht.
3.6
Ook de verwijten verwoord onder 3.1 b en 3.1 d leiden niet tot toewijzing van het verzoek. De Ondernemingskamer stelt vast dat tussen partijen niet meer in geschil is dat de raad van commissarissen rechtsgeldig is benoemd. Fondamento heeft als aandeelhouder niet zonder meer recht op verstrekking van de notulen van vergaderingen van de raad van commissarissen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die een uitzondering daarop rechtvaardigen. In het bijzonder is er geen gegronde reden om eraan te twijfelen dat de commissarissen zich slechts door het belang van Interhal Group en haar onderneming laten leiden. Ook overigens is de Ondernemingskamer niet gebleken van strijd met wettelijke en statutaire regels over besluitvorming en governance. In het bijzonder is niet gebleken dat, zoals Fondamento heeft gesteld, Antea als aandeelhouder [A] heeft geïnstrueerd bepaalde bestuursbesluiten – in het bijzonder de opzegging van de managementovereenkomst met Fondamento – te nemen.
3.7
Gelet op hetgeen in de procestukken naar voren is gebracht en het ter terechtzitting verhandelde geldt dat het de Ondernemingskamer voorshands niet gebleken is dat de (wijze van de) beëindiging van de managementovereenkomst tussen Interhal Group en Fondamento – mede in aanmerking genomen dat Fondamento en [E] geen statutair bestuurder waren – in strijd was met de vennootschappelijke redelijkheid en billijkheid. Onvoldoende aannemelijk is dat voor het beëindigen van de managementovereenkomst met Fondamento en [E] een ander motief bestond dan het oordeel van [A] als bestuurder van Interhal Group en van de raad van commissarissen over het functioneren van [E] en de problemen in de samenwerking tussen [E] en [A] en anderen, mede gelet op het in dit kader door Interhal Group in het geding gebrachte feitenoverzicht. De Ondernemingskamer neemt daarbij in aanmerking dat Fondamento weliswaar als gevolg van de beëindiging de door haar gehouden aandelen in Interhal Group dient aan te bieden aan Antea, maar dat deze verkoop tegen de marktwaarde dient te geschieden. De Ondernemingskamer constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat tijdens de bespreking van 20 februari 2019 tussen twee van de drie commissarissen en [E] – onder meer – is gesproken over het functioneren van [E] . Desgevraagd heeft [E] ter zitting bevestigd dat op 13 maart 2019 tussen [A] en hem een gesprek heeft plaatsgevonden, waarbij gesproken is over de beëindiging van de managementovereenkomst. Hoewel het op de weg van [A] had gelegen het door hem opgestelde verslag van dit gesprek aan [E] toe te zenden, temeer nu op dezelfde dag een oproeping voor de algemene vergadering is verzonden met beëindiging van de managementovereenkomst als agendapunt, is het nalaten daarvan van te geringe betekenis om een gegronde reden te zijn voor twijfel aan een juist beleid of een juiste gang van zaken van Interhal Group. Het verweer dat geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden wordt verworpen, nu [E] zelf ervoor heeft gekozen niet ter algemene vergadering te verschijnen.
3.8
De vraag of de wijze waarop Antea uitvoering heeft gegeven aan artikel 17.7 van de PAO in strijd is met de redelijkheid en billijkheid kan onbeantwoord blijven. Het betreft een contractueel geschil tussen twee aandeelhouders dat behoort tot de bevoegdheid van de gewone civiele rechter. Nu niet kan worden gezegd dat met dit geding – mede – het beleid of de gang van zaken van Interhal Group dan wel het functioneren van haar organen in het geding is, is het bestaan van dit geschil en de daarin gekozen opstelling van Antea geen reden tot twijfel aan een juist beleid of de gang van zaken van Interhal Group.
3.9
De slotsom is dat de door Fondamento aangevoerde bezwaren geen gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Interhal Group. Het verzoek tot het gelasten van een enquête wordt afgewezen. Voor het treffen van onmiddellijke voorzieningen bestaat dan geen grond. De Ondernemingskamer zal Fondamento als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het geding. De Ondernemingskamer ziet geen aanleiding om, zoals Interhal Group heeft verzocht, daarbij af te wijken van het gebruikelijke liquidatietarief. Het verzoek kan niet als misbruik van recht worden aangemerkt, zelfs als mede in aanmerking wordt genomen dat in het verzoekschrift niet alle van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid zijn vermeld.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
wijst het verzoek van Fondamento B.V. af;
veroordeelt Fondamento B.V. in de kosten van het geding tot op heden aan de zijde van Interhal Group B.V. begroot op € 3.963;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. Wolfs, voorzitter, mr. G.C. Makkink en mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, raadsheren, dr. P.M. Verboom en drs. C. Smits-Nusteling RC, raden, in tegenwoordigheid van mr. B.J. Blok, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2019.