ECLI:NL:GHAMS:2019:2102

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
23-002883-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling en bewezenverklaring mishandeling met schep tegen kwetsbaar slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van poging tot zware mishandeling en mishandeling van een 82-jarige buurman, waarbij hij met een schep tegen het lichaam van het slachtoffer had geslagen. De tenlastelegging omvatte zowel de poging tot zware mishandeling als de feitelijke mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 mei 2018 in Wognum met een schep tegen het lichaam van de benadeelde heeft geslagen, maar heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Hierdoor is de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, maar is hij wel schuldig bevonden aan mishandeling.

De rechtbank heeft de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de straf herzien en bepaald dat de verdachte een taakstraf van 120 uren moet uitvoeren, met 60 dagen hechtenis als vervangende straf. Het hof heeft rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte en de kwetsbare positie van het slachtoffer, wat heeft geleid tot een lagere straf dan oorspronkelijk door de advocaat-generaal was gevorderd.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 922,54, bestaande uit materiële en immateriële schade. De wettelijke rente over deze schadevergoeding is vastgesteld vanaf de datum van het delict. Het hof heeft de zaak met zorg behandeld, waarbij de impact van het delict op het slachtoffer en de omstandigheden van de verdachte in overweging zijn genomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002883-18
datum uitspraak: 4 juni 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 augustus 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-105096-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij, op of omstreeks 29 mei 2018 te Wognum, gemeente Medemblik, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een schep, althans een hard en/of puntig en/of scherp voorwerp, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen de arm(en) en/of be(e)n(en), althans tegen het lichaam van die [benadeelde] , heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij, op of omstreeks 29 mei 2018 te Wognum, gemeente Medemblik, althans in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] met een schep, althans een hard en/of puntig en/of scherp voorwerp, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen de arm(en) en/of be(e)n(en), althans tegen het lichaam, te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte, door vanaf een bovenliggende positie met een schep tegen het 82-jarige slachtoffer te slaan, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken en heeft zich ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de dossierstukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep volgt dat de verdachte de aangever [benadeelde] op 29 mei 2018 te Wognum met een schep tegen het lichaam heeft geslagen.
Het dossier bevat verder geen nadere informatie over de wijze waarop de verdachte heeft gehandeld. Meer in het bijzonder is niets bekend over de aard en afmetingen van de schep, de wijze waarop/de richting waarin en de kracht waarmee de verdachte heeft geslagen, alsmede het exacte hoogteverschil tussen de aangever en de verdachte ten tijde van het slaan. Dit brengt met zich dat naar het oordeel van het hof – anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd – niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. De verdachte dient derhalve van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 mei 2018 te Wognum [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] met een schep tegen het lichaam te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren (subsidiair 80 dagen hechtenis), waarvan 100 uren (subsidiair 50 dagen hechtenis) voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daaraan de navolgende bijzondere voorwaarden verbonden: een meldplicht, alsmede de verplichting om medewerking te verlenen aan nadere diagnostiek en een intake bij GGZ Noord-Holland Noord of een soortgelijke zorgverlener.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Namens de verdachte is verzocht, bij wijze van stok achter de deur, een geheel voorwaardelijke straf op te leggen zonder daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden. Onder verwijzing naar het reclasseringsadvies van 30 april 2019 heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat het ten laste gelegde handelen van de verdachte is ingegeven door de autismespectrumstoornis waaraan hij lijdt, de reclassering het risico op letselschade ‘laag’ inschat en de verdachte te kennen heeft gegeven geen medewerking te zullen verlenen aan de uitvoering van bijzondere voorwaarden. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de gevolgen die de onderhavige zaak voor de verdachte heeft gehad, waaronder het feit dat hij een nacht op het politiebureau heeft moeten verblijven en hij voorafgaand aan zijn aanhouding is geslagen, alsmede de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft gezegd dat hij in het vervolg beter zal nadenken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn buurman door hem met een schep tegen het lichaam te slaan. De schep hij hiervoor bewust uit de schuur gehaald. Aldus is op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die hierdoor pijn heeft geleden en letsel heeft bekomen. Daarbij komt dat het slachtoffer ten tijde van het incident 82 jaar oud was en zich in een kwetsbare positie bevond. Immers stond hij, gekleed in een waadpak, in een modderige sloot toen de verdachte hem sloeg. Het handelen van de verdachte is des te kwalijker, omdat het is begaan tegen zijn buurman met wie hij al gedurende langere tijd in onmin leefde naar aanleiding van een conflict over een erfgrens en zij als buren nog dagelijks met elkaars aanwezigheid geconfronteerd worden.
De aanval heeft een grote impact gehad op het slachtoffer, hetgeen ook is gebleken uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting in hoger beroep is voorgedragen. Voorts kunnen feiten als het onderhavige bijdragen aan gevoelens van onrust in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 mei 2019 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft bij de strafoplegging voorts acht geslagen op het relevante oriëntatiepunt voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin voor een mishandeling met behulp van een slagwapen en lichamelijk letsel ten gevolge hebbend voor een
first offendereen taakstraf voor de duur van 120 uren wordt genoemd. Het hof ziet in de psychische problematiek van de verdachte, zoals die is gebleken uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, aanleiding om ten voordele van de verdachte van dit uitgangspunt af te wijken in die zin dat een gedeelte van de taakstraf voorwaardelijk wordt opgelegd. Anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd, zullen daaraan geen bijzondere voorwaarden worden verbonden, nu de Reclassering blijkens het advies van 30 april 2019 voor de uitvoering daarvan contra-indicaties aanwezig acht.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
In het voorgaande ligt besloten dat het hof zich – voor zover van belang in het kader van de te nemen beslissingen in de onderhavige strafzaak – voldoende voorgelicht acht omtrent de geestelijke gesteldheid van de verdachte. Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging, strekkende tot het horen van een deskundige ten aanzien van de psychische problematiek van de verdachte en het al dan niet bestaan van een verband daarvan met het ten laste gelegde, wordt daarom afgewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 1.022,54, bestaande uit de navolgende schadeposten:
  • immateriële schade € 650,00
  • materiële schade € 372,54
(d) takkenschaar € 49,95
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 922,54, bestaande uit
€ 272,54 aan materiële schade en € 650,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en heeft daarbij de oorspronkelijke vordering verlaagd met een bedrag van € 100,00 (vergoeding van het horloge), zodat de vordering in hoger beroep € 922,54 bedraagt.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft gesteld dat de benadeelde partij, met uitzondering van de gevorderde reiskosten,
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu de vordering (voor het overige) onvoldoende is onderbouwd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 272,54 aan materiële schade (de schadeposten a, c en d). Het hof is van oordeel dat deze schadeposten voldoende zijn onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 650,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het handelen van de verdachte, de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij – onder meer bestaande uit letsel en pijn – alsook op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 922,54 (negenhonderdtweeëntwintig euro en vierenvijftig cent) bestaande uit € 272,54 (tweehonderdtweeënzeventig euro en vierenvijftig cent) materiële schade en € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 922,54 (negenhonderdtweeëntwintig euro en vierenvijftig cent) bestaande uit € 272,54 (tweehonderdtweeënzeventig euro en vierenvijftig cent) materiële schade en € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
18 (achttien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 29 mei 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. P.F.E. Geerlings en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 juni 2019.
mrs. P.F.E. Geerlings, M.R. Cox en A.S.E. Evelo zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]