ECLI:NL:GHAMS:2019:2096

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
200.254.957/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder en de ontvankelijkheid van hoger beroep

In deze zaak heeft klaagster op 19 februari 2019 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 18 januari 2019. De kamer had het verzet van klaagster tegen een eerdere beslissing van 19 juni 2018, waarbij haar klacht tegen de gerechtsdeurwaarder gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk niet-ontvankelijk was verklaard, ongegrond verklaard. Klaagster heeft op 21 maart 2019 een aanvullend beroepschrift ingediend, maar het hof heeft haar medegedeeld dat deze beroepsgronden in beginsel buiten beschouwing worden gelaten op basis van artikel 45 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

De zaak is behandeld op de openbare terechtzitting van 16 mei 2019, waar klaagster en haar gemachtigde, alsook de gerechtsdeurwaarder, aanwezig waren. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken van de eerste instantie, met uitzondering van het aanvullend beroepschrift van 21 maart 2019. Het hof heeft vastgesteld dat artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt dat tegen de beslissing van de kamer op het verzet voor de klager geen rechtsmiddel openstaat, tenzij er sprake is van een fundamentele schending van rechtsbeginselen.

Aangezien klaagster niet heeft aangetoond dat er een dergelijk beginsel is veronachtzaamd, heeft het hof geoordeeld dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep. De beslissing is op 18 juni 2019 openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.254.957/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/650217 / DW RK 18/343
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 18 juni 2019
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellante,
gemachtigde: mr. [naam] , wonend te [plaats] ,
tegen
[naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 19 februari 2019 een beroepschrift - met bijlagen -bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 18 januari 2019 (ECLI:NL:TGDKG:2019:25).
1.2.
De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet van klaagster tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van 19 juni 2018, waarbij de klacht van klaagster tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) als gedeeltelijk kennelijk ongegrond en gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk is afgewezen, ongegrond verklaard.
1.3.
Klaagster heeft op 21 maart 2019 een aanvullend beroepschrift bij het hof ingediend. Bij brief van het hof van 8 april 2019 is aan klaagster medegedeeld dat de door haar ingediende beroepsgronden - gelet op artikel 45 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) - in beginsel buiten beschouwing worden gelaten.
1.4.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 4 april 2019 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.5.
De zaak is, voor zover het betreft de ontvankelijkheid van klaagster in het hoger beroep, behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 16 mei 2019. Klaagster, vergezeld van haar gemachtigde, en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klaagster aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie (waaronder de pleitnota van klaagster van 7 december 2018) en de hiervoor vermelde stukken, met uitzondering van het aanvullend beroepschrift van 21 maart 2019.

3.De ontvankelijkheid van klaagster in het hoger beroep

3.1.
Klaagster heeft een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Bij voormelde beslissing van 19 juni 2018 is de klacht van klaagster tegen de gerechtsdeurwaarder als gedeeltelijk kennelijk ongegrond en gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen.
Tegen die beslissing heeft klaagster bij brief tijdig verzet ingesteld bij de kamer. Het verzetschrift is behandeld op de terechtzitting van 7 december 2018. De kamer heeft bij voormelde beslissing van 18 januari 2019 het verzet ongegrond verklaard.
3.2.
Artikel 39, lid 4 Gdw bepaalt dat tegen de beslissing van de kamer op het verzet voor de klager geen rechtsmiddel openstaat. Dat is ook vermeld onder de beslissing waarvan beroep. Van het in voormeld wetsartikel opgenomen rechtsmiddelenverbod kan slechts worden afgeweken, indien bij de totstandkoming van de beslissing een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd, dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken. Dit laatste is gesteld noch gebleken.
3.3.
Het voorgaande leidt ertoe dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 18 januari 2019.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2019 door de rolraadsheer.